Je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.
Je weet wat je moet doen als je moeilijke woorden tegenkomt in een tekst.
Je weet wat je moet doen als je moeilijke zinnen tegenkomt in een tekst.
Je kunt persoonlijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken
Je kunt bezittelijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken
Je kunt bijvoeglijk naamwoorden herkennen gebruiken
Je kunt de trappen van vergelijking gebruiken
Je weet hoe je zinnen moet formuleren
Je weet hoe je spanning moet creëren