29 oktober

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Wat doen we vandaag?

• Vragen grammatica?
• Bespreken 1B, Symboulè.
• Oefeningen 1B. 

Vragen grammatica?

ὁ μὲν δοῦλος τὸν κτύπον οὐκ ἤκουεν (βαθέως γὰρ ἐκάθευδεν)·

(*κτύπον = [hier:] geklop)

οἱ δὲ δύο ἄνθρωποι αὖθις τὴν θύραν ἔκρουσαν.

ὁ μὲν οὖν δοῦλος ἔτι καὶ νῦν ἐκάθευδεν.

ὁ δ’ Ἀλέξανδρος τὸν κτύπον ἤκουσεν.

ἔπειτα τῇ ἀδελφῇ ἔλεγεν·

ὦ Ἀσπασία, ἐγὼ μὲν κτύπον ἀκούω, ὁ δὲ δοῦλος τὸν κτύπον οὐκ ἀκούει, ὅτι ἔτι καὶ νῦν καθεύδει.
(*κτύπον = [hier:] geklop)

ἡμᾶς δ’ οὐκ εὖ φυλάττει.

ἡ δ’ Ἀσπασία τῷ ἀδελφῷ ἔλεγεν·

«ὦ Ἀλέξανδρε, εὖ λέγεις· ὁ δοῦλος ἀγαθὸς οὐκ ἔστιν.

ἡμᾶς γὰρ οὐκ εὖ φυλάττει, ὥσπερ δοῦλοι πολλάκις τὸ ἔργον οὐκ εὖ πράττουσιν.

αὖθις δ’ οἱ ἄνθρωποι τὴν θύραν ἔκρουσαν καὶ ἐβόησαν·

οἴγετε τὴν θύραν· εἰ δὲ μή, ἡμεῖς βίᾳ τὴν θύραν οἴγομεν.

B: Naamwoord. 

C. Voornaamwoord

Symboulè 1

• r. 5: ‘ik’ staat in contrast met de slaaf, en wordt daarom apart genoemd
  
• r. 11 ‘wij’ contrasteert met ‘jullie’: als jullie de deur niet openen doen wij het

Symboulè 2

Symboulè 3 en 4.

• bijwoord (εὖ) 
• bijv. naamw. (ἀγαθός)
  
• Omdat de aoristus een handeling als afgesloten presenteert.

Oefeningen 1B: 1

Oefeningen 1B: 2

• 1. 1e pers. ev ik hoor
  
• 2. 1e pers. mv wij doen
  
• 3. 2e pers. ev jij verbergt
  
• 4. 3e pers. ev hij/zij slaapt
  
• 5. 2e pers. mv jullie bewaken; bewaak!
  
• 6. 3e pers. mv zij zeggen

Oefeningen 1B: 3

• 1. gen. ev ὁ ἄνθρωπος de man, de mens
  
• 2. nom. mv ὁ δοῦλος de slaaf
  
• 3. voc. ev ὁ ἀδελφός de broer
  
• 4. acc.ev ὁ δοῦλος de slaaf
  
• 5. gen. ev ἡ θύρα de deur

Oefeningen 1B: 3

• 6. dat. ev ἡ βία het geweld
  
• 7. dat. ev ἡ οἰκία het huis
  
• 8. nom. mv ὁ ἀδελφός de broer
  
• 9. dat. ev ἡ ἀδελφή de zus
• 10. acc. ev ἡ ἀγορά de markt

Oefeningen 1B: 4

• 1. ἐξαίφνης bijwoord de rest zelfst. naamwoord
  
• 2. κρύπτω werkwoord de rest voegwoord
  
• 3. δοῦλος mannelijk de rest vrouwelijk
  
• 4. ἐκτός voorzetsel de rest zelfst. naamwoord

Oefeningen 1B: 4

• 5. ἀγορά vrouwelijk de rest mannelijk
  
• 6. γάρ voegwoord de rest voorzetsel
  
• 7. ἐγώ pers. voornaamw. de rest werkwoord
  
• 8. ἀγαθός bijv. naamw. de rest zelfst. naamwoord

Oefeningen 1B: 5

• 1. τῷ ἀνθρώπῳ, ὁ ἀδελφὸς 
• De slaaf zei tegen de man: “de broer en de zus slapen.”
• 2. οἱ δοῦλοι 
• De slaven bewaken de man goed.
  
• 3. τὴν ἀδελφὴν 
• De broer bewaakte de zus.

Oefeningen 1B: 5

• 4. τῆς οἰκίας 
• De markt is dichtbij het huis.
  
• 5. τὸν ἀδελφὸν καὶ τὴν ἀδελφὴν 
• Wij bewaken de broer en de zus

Oefeningen 1B: 6

• 1d 
• 2a 
• 3b 
• 4e 
• 5f 
• 6c

Oefeningen 1B: 7

• 1. λέγεις jij spreekt
  
• 2. ἀκούουσι(ν) zij horen
  
• 3. πράττω ik doe
  
• 4. καθεύδει hij/zij slaapt
  
• 5. κρύπτετε jullie verbergen
  
• 6. φυλάττομεν wij beschermen/bewaken

Aan het werk. 

• Maak 1B, Oefeningen 1, 2,3, 4. 
  
  

Dit is ook huiswerk. 

Daarnaast: leer de woordjes en grammatica van 1A en 1B.