Grammar 8: meervoud

Wat gaan we leren?
Jullie leren om woorden in het Engels in het meervoud te zetten.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat gaan we leren?
Jullie leren om woorden in het Engels in het meervoud te zetten.

Slide 1 - Slide

Meervoud

Slide 2 - Slide

Meervoud
In het Engels zet je zelfstandige naamwoorden in het meervoud door +s hier aan toe te voegen.
book > books
jacket > jackets
shoe > shoes
hond > dogs
colour > colours
sister > sisters
minute > minutes

Slide 3 - Slide

Wijzigingen in spellingen
Woorden die eindigen op -f(e) >> krijgen +ves in het meervoud.

Wolf > wolves
life > lives

Slide 4 - Slide

Wijzigingen in spelling
Woorden die eindigen op een medelinker + y >>
krijgen +ies in het meervoud.

hobby > hobbies (medeklinker + y)
boy > boys (deze verandert niet. klinker + y)
party > parties

Slide 5 - Slide

Wijzigingen in spelling
Achter een aantal zelfstandige naamwoorden zet je +es i.p.v. +s.
Deze woorden eindigen op een s-klank of eindigen op een -o.

bus > buses
hero > heroes
tomato > tomatoes

Slide 6 - Slide

Woorden met een eigen vorm
child > children (kind - kinderen)
foot > feet (voet - voeten)


Slide 7 - Slide

Nederlands ev - Engels mv
Sommige woorden staan in het Nederlands in het enkelvoud, maar in het Engels gebruiken we de meervoudsvorm.

My trousers are too long. > Mijn broek is te lang.
His sunglasses are cool > Zijn zonnebril is cool.
Het werkwoord daarna staat ook in het meervoud (zoals they are ook meervoud is).

Slide 8 - Slide

Aan de slag
Jullie gaan de volgende vragen maken via LessonUP.

Slide 9 - Slide

Wat is het meervoud van: party?
A
partyd
B
partys
C
parttys
D
parties

Slide 10 - Quiz

Wat is het meervoud van: tomaten?
A
tomato
B
tomatos
C
tomaotos
D
tomatoes

Slide 11 - Quiz

Wat is het meervoud van: wife?
A
wifes
B
wife's
C
wives
D
wivees

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van: child?
A
childes
B
childs
C
children
D
childrens

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van: book?
A
books
B
bookes
C
booken
D
boocs

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van: family?
A
family's
B
familys
C
familie's
D
families

Slide 15 - Quiz

drie minuten
A
three minute
B
three minutes
C
drie minuten
D
drie minutes

Slide 16 - Quiz

vijf honden
A
five dogs
B
five dog
C
five dogges
D
five doggies

Slide 17 - Quiz

Zet passenger in het meervoud:

Slide 18 - Open question

Zet scooter in het meervoud:

Slide 19 - Open question

Zet summer in het meervoud:

Slide 20 - Open question

Zet bike in het meervoud:

Slide 21 - Open question