‘Toen de weerspannige Negers op de Plantagie Sante Crux kwamen, voegden de slaven van deze zich bij hen, en kort daarna ook die van de omliggende tuinen. Zij braken nu het distilleerhuis open, waarin zij eene aanzienlijke hoeveelheid rum vonden, en gaven zich aan een onmatig gebruik daarvan over. De rum deed zijne gewone werking: hij wekte op, verhitte en bedwelmde. De Negers kwamen nu tot besluiten, waaraan zij waarschijnlijk vroeger niet gedacht hadden. Zij namen nu voor, den blanken de gewone titels niet meer te geven; dezen alle gehoorzaamheid te weigeren; zich zelven vrij te verklaren; en zelven opperhoofden aan te stellen, die hen regeren zouden. Naarmate zij voortgingen met rum te drinken, vermeerderden ook hun moed en hunne kracht. Zij waren nu noch voor hunne meesters, noch voor de soldaten in het fort, noch voor de regering des eilands meer bevreesd, en gevoelden zich in staat, om alles te doen, wat zij wilden.’
Artwell Cain (red.), Tula. De slavenopstand van 1795 op Curaçao (NiNsee/Amrit, 2009), blz.
44.