Ik houd van honden en jij houdt van katten.
Ga je met de bus naar school of met de fiets?
Je hebt een tussenuur, want de docent is ziek.
Het meisje maakt de les, maar ze vindt het wel moeilijk.
Je gaat naar de dokter als je ziek bent.
LET OP: bij want en maar staat er eerst een komma