This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefentoets Hoofdstuk paragraaf 1, 2 en 3
Slide 1 - Slide
natuurlijk broeikaseffect
Versterkt broeikaseffect
Slide 2 - Drag question
Sleep op de juiste plaats
meer verdamping
toeneming van het broeikaseffect
meer waterdamp in de atmosfeer
Slide 3 - Drag question
Waar is hier sprake van?
Absolute zeespiegelstijging
Relatieve zeespiegelstijging
Slide 4 - Drag question
Sleep het begrip naar de juiste uitleg!
Zeespiegel
stijging
Relatieve zeespiegel
stijging
Veen
De combinatie van de absolute zeespiegelstijging en het effect van de bodemdaling
Grondsoort die bestaat uit (half) vergane plantenresten
De stijging van de gemiddelde hoogte van het zeewater.
Slide 5 - Drag question
HERHALING
Problemen of dreiging voor NL
Oplossingen
Kustafslag
Zeespiegelstijging
Stormvloed
Zandsuppletie
Klimaatadaptatie
Dynamisch kustbeheer
Slide 6 - Drag question
Duurzame energiebronnen
Fossiele brandstoffen
Slide 7 - Drag question
Sleep de energiebronnen naar de juiste plaats in het diagram.
4%
11%
38%
42%
Aardgas
Steenkool
Aardolie
Duurzame energie
Slide 8 - Drag question
Stijging zeespiegel
Klimaat wordt extremer
Permafrost wordt bedreigd
Landijs smelt
Water wordt opgewarmd
Meer droogte
Meer nattigheid
Bij ontdooiing en verrotting komt methaan vrij
Slide 9 - Drag question
Broeikaseffect
Versterkte broeikaseffect
Het blijft even warm op aarde
Het wordt warmer op aarde
De zeespiegel blijft gelijk
De zeespiegel stijgt en zorgt voor overstromingen
Er blijft genoeg ijs voor de dieren op de polen
Het ijs op de polen smelt en ijsberen en pinguïns sterven uit
Slide 10 - Drag question
Kansen als ijs smelt
Bedreigingen als ijs smelt
(inkomsten uit) nieuwe visgebieden
verdwijnen van de oorspronkelijke cultuur van de bewoners
Winning van olie en gas
Verstoring van het ecosysteem
Nieuwe scheepvaartroutes
Politieke onrust over de vraag van wie het gebied is
verdwijnen van de airconditioning van de wereld
Slide 11 - Drag question
Hoe komt het dat fossiele brandstoffen opraken?
A
Het duurt miljoenen jaren om te maken
B
Het is veel te duur
C
We kunnen ze niet meer vinden
D
Ze zijn veel te ouderwets
Slide 12 - Quiz
In Nederland wordt zandsuppletie toegepast. Waarom?
A
Om daar waar de bodem in Nederland daalt, de bodem op te hogen.
B
Om dijken langs de rivieren te versterken.
C
Om de stukken land tussen de winterdijken en de rivieren op te hogen.
D
Om stranden en duinen langs de kust te versterken.
Slide 13 - Quiz
Schrijf de letters op van de zinnen die goed zijn 1 In Nederland wordt al zo veel windenergie opgewekt, dat er niet nog meer windenergie kan worden opgewekt. 2 Recycling is een vorm van duurzaam gebruik. 3 Wereldwijd neemt het gebruik van fossiele brandstoffen al af. 4 Windenergie wordt vooral in het westen van Nederland opgewekt.
A
1-2
B
3-4
C
1-3
D
2-4
Slide 14 - Quiz
Beoordeel de stellingen: 1. Aardwarmte is een duurzame energiebron. 2. Aardolie is een niet hernieuwbare energiebron.
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Geen van de stellingen is juist
Slide 15 - Quiz
Ook moeten we klimaatneutraal gaan leven. Dit betekent dat onze manier van leven....
A
een mooie bijdrage levert aan de opwarming van de aarde
B
geen bijdrage levert aan de opwarming van de aarde
Slide 16 - Quiz
De zandmotor is een voorbeeld van kustbescherming.
A
goed
B
fout
Slide 17 - Quiz
Meer CO2 in de lucht
Sleep de stappen naar de juiste plek
Verbruik van fossiele brandstoffen
Temperatuur op aarde neemt toe
Klimaatverandering
Slide 18 - Drag question
Wat is een nadeel van het gebruik van fossiele energiebronnen?
A
Ze zijn moeilijk te vervoeren.
B
Ze leveren niet voldoende energie op.
C
Ze veroorzaken geen milieuvervuiling doordat ze CO2 uitstoten.
D
Door het gebruik raakt de natuurlijke voorraad op.
Slide 19 - Quiz
Bekijk de figuur. Welke uitspraak is juist
A
De temperatuur wordt in Nederland in de zomer steeds hoger
B
Het aantal dagen met matige vorst in de winter neemt toe
C
In de zomer zijn er steeds meer dagen met temperaturen boven de 30
D
De laatste 20 jaar zijn er 5 jaren geweest met zeer strenge vorst
Slide 20 - Quiz
Welke van de onderstaande maatregelen horen bij energietransitie?. a Oude huizen isoleren. b Het dak van de school bedekken met zonnepanelen. c Een windpark op zee plaatsen. d Minder lang onder de douche staan.
A
Alle vier de maatregelen
B
B en C
C
A en D
D
geen van de vier maatregelen
Slide 21 - Quiz
Wat is geen duurzame energiebron?
A
kernenergie
B
windenergie
C
biomassa
D
waterkracht
Slide 22 - Quiz
Wat is de definitie van duurzaamheid?
A
Hele duren investeringen om goed te zijn voor de planeet
B
Je houdt rekening met de People, Planet en Profit
C
Je bouwt windmolens
D
Je hebt de gehele productieketen in beheer
Slide 23 - Quiz
duurzaamheid is belangrijk want duurzaamheid
A
zorgt ervoor dat we beter omgaan met onze planeet
B
zorgt voor een schoner milieu
C
zorgt ervoor dat ook volgende generaties goed kunnen leven
D
zorgt voor een betere verdeling van welvaart tussen arm en rijk
Slide 24 - Quiz
Wat is een duurzame energiebron?
A
Steenkool
B
Zonnepanelen
C
Kernenergie
D
Aardolie
Slide 25 - Quiz
Biomassa levert gas op. Als we dit gas verbranden, komt toch CO2 vrij. Waarom noemen we dit dan toch 'groen gas'?
A
De CO2 die bij groen gas
vrijkomt, is eerder al door
planten uit de lucht gehaald.
B
De naam groen gras slaat op de kleur van plantenafval, verder is dit gas niet duurzaam.
C
Omdat bij gas van biomassa alleen maar waterstofgas vrijkomt.
D
We noemen dit groen gas omdat het ervoor zorgt dat we minder afval hebben.
Slide 26 - Quiz
Is deze zin WAAR of NIET WAAR?
De temperatuur in de stad kan een paar graden stijgen als we meer groen en water aanleggen in de stad.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 27 - Quiz
Is deze zin WAAR of NIET WAAR?
De temperatuur in de stad is vaak een paar graden warmer aan het einde van een warme dag, in vergelijking tot het omringende gebied rondom de stad.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 28 - Quiz
Stelling: Elektrische auto's en auto's die op benzine kunnen beide schadelijk zijn
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quiz
Nederland wil het rijden in elektrische auto’s stimuleren, omdat elektrische energie duurzamer is dan fossiele brandstoffen. → Wat is hierbij een belangrijke voorwaarde?
A
De stroom moet met hernieuwbare energiebronnen zijn opgewekt.
B
We moeten korte afstanden met de auto gaan rijden, in plaats van met de fiets.
C
We moeten elektriciteit importeren die is opgewekt met kernenergie.
D
We moeten de milieu zones in de grote steden verkleinen.
Slide 30 - Quiz
Wanneer meer automobilisten een elektrische auto gaan rijden wordt de luchtkwaliteit ...
A
beter
B
slechter
Slide 31 - Quiz
Een gevolg van klimaatverandering is....
A
Het opwarmen van de aarde
B
Dat het aantal CO2 deeltjes op aarde minder wordt
C
Door het smelten van landijs, stijgt de zeespiegel
D
Meer risico op overstromingen
Slide 32 - Quiz
Wat is een gevolg van klimaatverandering voor Nederland?
A
Meer natte periodes in de zomer
B
Minder vaak, maar wel hevigere neerslag
C
Langere drogere periodes in de zomer
D
Meer vorst in de winter
Slide 33 - Quiz
Wat is geen gevolg van klimaatverandering?
A
Grotere en meer overstromingen
B
Het kappen van het regenwoud
C
Toename van het aantal bosbranden
D
Het smelten van het ijs op de Noord- en Zuidpool
Slide 34 - Quiz
Methaan is een broeikasgas
A
goed
B
fout
Slide 35 - Quiz
Wat zijn voordelen van fossiele brandstoffen? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
ze zijn vrij goedkoop te winnen
B
ze raken niet op
C
ze zijn makkelijk te vervoeren
D
de verbranding zorgt niet voor luchtverontreiniging
Slide 36 - Quiz
Er is internationaal afgesproken dat de aarde niet te veel mag opwarmen. Hoeveel graden mag dat maximaal zijn in 2050-2100?
A
1 graad
B
1,5 graden
C
2 graden
D
2,5 graden
Slide 37 - Quiz
De zeespiegel aan de kust van Nederland stijgt met zo’n 2 mm per jaar. Het land in Groningen daalt 17 mm per jaar. Hoeveel mm is de relatieve zeespiegelstijging in Groningen per jaar?
A
2 mm
B
15 mm
C
17 mm
D
19 mm
Slide 38 - Quiz
Eén reden waarom het zo koud is op de polen: Een deel van het zonlicht wordt weerkaatst door stofdeeltjes in de atmosfeer, bij de polen is deze afstand groter