zth 1B herhalingsles cursus taal

zth 1B herhalingsles cursus taal
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

zth 1B herhalingsles cursus taal

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Doelen van deze les
Je weet wat je kunt leren voor de toets
Je hebt de leerstof herhaald
Je hebt geoefend met de leerstof

Je hebt je vragen gesteld en deze zijn beantwoord
Je hebt gelezen in je boek

Slide 3 - Slide

Leren voor de toets:
Cursus taal
blz. 84 t/m 101
Alle begrippen in de gele blokjes
Gebruik ook de lessen uit LessonUp
Gebruik ook de gele kaartjes die je gemaakt hebt

Slide 4 - Slide

1. Moedertaal

Slide 5 - Slide

Moedertaal
Taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.

Slide 6 - Slide

Vreemde taal
(buitenlandse) Taal die je later leert spreken.

Slide 7 - Slide

Tweede taal
Taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal.

Slide 8 - Slide

Waarom is het belangrijk dat baby's vaak de stem van de moeder horen?
A
omdat ze dan een voorbeeld hebben
B
omdat ze de moedertaal dan sneller leren
C
omdat ze een vreemde taal dan sneller leren.

Slide 9 - Quiz

2. Taal uit de buurt

Slide 10 - Slide

Streektaal (dialect)
Taal van een bepaalde streek of plaatst, 
die anders is dan de Standaardtaal.

Slide 11 - Slide

Standaardnederlands
Het Nederlands dat als correct taalgebruik wordt gezien.

Slide 12 - Slide

Wat is een omschrijving van streektaal?
A
een taak uit de landen om Nederland heen
B
een taal voor doven en slecht horenden
C
een taal uit een bepaalde streek of plaats

Slide 13 - Quiz

3. Taalverandering

Slide 14 - Slide

Leenwoord
Woord dat afkomstig is uit een andere taal.

Slide 15 - Slide

Welke twee woorden kunnen geleend zijn uit het Frans?
A
cadeau
B
etalage
C
pasta
D
yoghurt

Slide 16 - Quiz

4. Bouwstenen

Slide 17 - Slide

Alfabet
De verzameling letters van een taal

Slide 18 - Slide

Lettergreep
Groepje letters waarin een woord kan worden verdeeld.

Slide 19 - Slide

Wat is een lettergreep?
A
een groepje letters waarin een woord kan worden verdeeld
B
een lang woord dat uit allemaal stukjes bestaat
C
een letter die op een bepaalde plaats in de zin staat

Slide 20 - Quiz

5. Formeel en informeel

Slide 21 - Slide

Formele taal
Taal voor serieuze situaties.

Slide 22 - Slide

Informele taal
Taal die je gebruikt bij mensen die je goed kent.

Slide 23 - Slide

Formele taal is taal voor ...
A
kinderen op school
B
mensen die je kent
C
serieuze situaties

Slide 24 - Quiz

6. Letterlijk & figuurlijk

Slide 25 - Slide

Letterlijk taalgebruik
Taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.

Slide 26 - Slide

Figuurlijk taalgebruik
Taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat.

Slide 27 - Slide

welke zin is letterlijk?
A
ik lach als een boer met kiespijn
B
jij maakt van een mug een olifant
C
zij zweet als een otter
D
ik trek mijn jas aan

Slide 28 - Quiz

7. Beeldtaal

Slide 29 - Slide

Pictogram
Simpel plaatje dat een tekst vervangt.

Slide 30 - Slide

Emoji
Een plaatje dat je in een appje gebruikt om iets duidelijk te maken.

Slide 31 - Slide

Wat is geen beeldtaal?
A
het alfabet
B
grottekeningen
C
verkeersborden

Slide 32 - Quiz

8. Dyslexie

Slide 33 - Slide

Dyslexie
Het niet goed kunnen lezen en schrijven, doordat de informatie niet goed wordt verwerkt in de hersenen.

Slide 34 - Slide

Welke omschrijving past bij dyslexie?
A
Moeite hebben met goed spreken
B
moeite hebben met zien en horen
C
moeite hebben met lezen en spelling

Slide 35 - Quiz