1 IN MAON WOONT EEN RIJKE MAN. HIJ HEET NABAL.
JE2 NABAL IS BIJ DE STAD KARMEL. ZIJN SCHAPEN WORDEN GESCHOREN. HEBT
3 DAVID IS IN DE BUURT VAN NABAL EN STUURT SOLDATEN NAAR HEM. WIJZE
4 DE SOLDATEN VAN DAVID VRAGEN AAN NABAL OM HEN GOED TE BEHANDELEN EN ETEN TE GEVEN. WOORDEN
5 NABAL ZEGT TEGEN DE SOLDATEN: WAT DENKT DAVID WEL! WAAROM ZOU IK MIJN BROOD, WATER EN VLEES AAN JULLIE GEVEN? GESPROKEN.
6 DE SOLDATEN VERTELLEN TEGEN DAVID WAT NABAL HEEFT GEZEGD. IK
7 DAVID ZEGT TEGEN VIERHONDERD SOLDATEN DAT ZE HUN ZWAARD MOETEN PAKKEN EN MEE MOETEN GAAN. WILDE
8 DAVID WIL NABAL EN IEDEREEN DIE BIJ HEM HOORT, DODEN. VANDAAG
9 ABIGAÏL HOORT WAT DAVID WIL GAAN DOEN. WRAAK
10 ZE VERZAMELT ETEN EN LEGT DIE OP EEN PAAR EZELS. NEMEN
11 ABIGAÏL GAAT MET HAAR KNECHTEN OP DE EZELS NAAR DAVID. EN
12 ABIGAÏL ZIET DAVID EN STAPT VAN HAAR EZEL AF. MENSEN
13 ABIGAÏL VERTELT TEGEN DAVID DAT ZE GESCHENKEN BIJ ZICH HEEFT. DODEN
14 ZE VERTELT OOK DAT DAVID GEEN VERKEERDE DINGEN MAG DOEN. MAAR
15 DAVID DANKT GOD DAT HIJ ABIGAÏL NAAR HEM HEEFT GESTUURD. JIJ
16 EN DAVID DANKT ABIGAÏL VOOR HAAR WIJZE WOORDEN. HEBT
17 DAVID NEEMT DE GESCHENKEN VAN ABIGAÏL AAN. ME
18 DAVID TROUWT MET ABIGAÏL. TEGENGEHOUDEN.