This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Geven aan anderen?
B4: Transplantatie en bloedtransfusie
Slide 1 - Slide
Vandaag
1. Vragen en uitleg
3. 10 min. zelfstandig werken
2. Practicum
3. Lezen
Slide 2 - Slide
Wat is immuniteit?
A
Immuniteit is dat 1 persoon wel 100 anderen kan besmetten
B
Als je immuun bent dan word je heel ziek van een ziekteverwekker
C
Als je immuun bent dan kun je anderen heel erg besmetten met het virus
D
Als je immuun bent dan word je niet/ nauwelijks ziek van een ziekteverwekker
Slide 3 - Quiz
Een nadeel van passieve immuniteit is...
A
het is duur omdat het maken van antistoffen duur is
B
het is kortdurend omdat de antistoffen afgebroken worden
C
het is kortdurend omdat de antistoffen maar kort aangemaakt worden door je lichaam
D
het is gevaarlijk om antistoffen in je lichaam te spuiten
Slide 4 - Quiz
1)
2)
3)
ziekteverwekker
antigenen
antistoffen
Slide 5 - Drag question
Wat is kunstmatige immuniteit?
A
Medicijnen innemen
B
Vaccineren (inenten)
C
Niet echt immuun zijn
Slide 6 - Quiz
Doodt geïfecteerde lichaamscellen.
Maakt antistoffen tegen vrij rondzwemmende indringers.
Herkennen ziekteverwekker en activeren specifieke afweer.
B-lymfocyt
T-helpercel
(cytotoxische) T-cel
Slide 7 - Drag question
Wat is een voorbeeld van kunstmatige passieve immuniteit
A
vaccinatie
B
serum toedienen
C
een ziekte doormaken
D
borstvoeding
Slide 8 - Quiz
Wat is natuurlijke immuniteit?
A
je bent gevaccineerd en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
B
Je bent ziek geweest en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
C
je bent immuun door een vaccinatie
D
je bent immuun zonder ziek geweest te zijn.
Slide 9 - Quiz
Antistof
Ziekteverwekker
Antigenen
B-lymfocyt
Fagocyt
Slide 10 - Drag question
Wat je tot nu toe geleerd hebt
- Je lichaam reageert om lichaamsvreemde stoffen (antigenen)
- Afweer werkt a-specifiek en specifiek.
- Immuun word je op een natuurlijke en kunstmatige manier.
Dit kan zowel passief en actief.
Slide 11 - Slide
Wat we vandaag doen
- Het MHC/HLA per persoon is uniek. Wat betekent dat?
- Waarop moet je letten bij bloedtransfusies?
- Rhesusfactor is belangrijk bij zwangerschappen. Waarom?
Slide 12 - Slide
Wat is MHC?
Major Histocompatibility Complex
Alle cellen hebben MHC I.
Met MHC I kunnen bloedcellen checken of 't lichaamseigen is.
Dit is een probleem bij transplantatie.
Slide 13 - Slide
MHCI MHCII eiwitten
Slide 14 - Slide
Bloedtransfusie
Bloedcellen hebben wel antigenen:
- Antigeen A/B
- Rhesusfactor
(en daarnaast nog 8)
Bloed wordt voor transfusie eerst met kruisproef getest.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Rhesus factor
Naast antigenen A en B, is er ook nog antigeen Rhesus.
Als het antigeen Rhesus vastzit aan de rode bloedcel, noemen wij dit Rhesus positief bloed (Rh+).
Als het antigeen Rhesus niet vastzit aan de rode bloedcel, noemen wij dit Rhesus negatief (Rh-).
Slide 17 - Slide
Resusbaby
moeder Rh-
baby Rh+
Slide 18 - Slide
www.bioplek.org
Slide 19 - Link
VRAGEN
Vragen?
Slide 20 - Slide
Jessica heeft bij een ernstig auto-ongeluk veel bloed verloren en moet een bloedtransfusie hebben. Jessica heeft bloedgroep B.
Het donorbloed mag dus geen antigeen bevatten.
Ze kan dus bloedgroep en bloedgroep ontvangen.
A
B
AB
O
Slide 21 - Drag question
Rhesusfactor
Mensen met Rh- hebben geen rhesusantigeen, maar ook geen antistoffen tegen rhesus.
Bij zwangerschappen kan de rhesusfactor voor problemen zorgen.
Slide 22 - Slide
bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O
Geen antigeen
Antigeen A
Antigeen AB
Antigeen B
Slide 23 - Drag question
Patiënt X heeft bloedgroep B. Welk donor bloed kan deze patiënt WEL of juist NIET ontvangen?
WEL
NIET
Donorbloed met bloedgroep A
Donorbloed met bloedgroep B
Donorbloed met bloedgroep AB
Donorbloed met bloedgroep 0
Slide 24 - Drag question
Persoon 1: bloedgroep A
Persoon 2: bloedgroep 0
Welke antistoffen maken persoon 1 en 2?
Anti-A
Anti-B
Slide 25 - Drag question
Welk genotype hoort bij welke bloedgroep?
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O
Slide 26 - Drag question
Ontvanger bloedgroep: A-
Donor bloedgroep: 0+
Ontvanger bloedgroep: AB+
Donor bloedgroep: B-
Ontvanger bloedgroep: A+
Donor bloedgroep: AB-
Slide 27 - Drag question
Antigeen A
Antigeen B
Antigeen A & B
Geen antigenen
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O
Slide 28 - Drag question
Klontert
Zonder gevaar mogelijk
Bloedgroep A ontvangt van bloedgroep AB
Bloedgroep B ontvangt van bloedgroep 0
Bloedgroep AB ontvangt van bloedgroep A
Bloedgroep 0 ontvangtvan bloedgroep AB
Slide 29 - Drag question
In de volgende gevallen worden bij de mens weefsels overgebracht: 1 bij een harttransplantatie van iemand met dezelfde bloedgroep en RH-factor 2 bij een transfusie waarbij iemand met bloedgroep AB Rh+ voor de eerste keer bloed krijgt van iemand met bloedgroep AB Rh-, 3 bij een bypass-operatie, waarbij een stukje bloedvat uit een been van deze patiënt wordt overgebracht naar zijn hart.
Wanneer ontstaat een afweerreactie bij de ontvanger?
A
bij 1
B
bij 3
C
bij 2
D
in geen van de gevallen
Slide 30 - Quiz
Op welk chromosoom zal het gen voor het Rhesus-eiwit zich bevinden?
A
op het X-chromosoom
B
op het Y-chromosoom
C
op een geslachtschromosoom
D
op een van de 22 'autosomen'
Slide 31 - Quiz
Een man heeft geen bloedfactoren op zijn rode bloedcellen maar wel rhesusfactor. Welke bloedgroep heeft hij?
A
AB+
B
AB-
C
O+
D
O-
Slide 32 - Quiz
Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed. Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen? Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen
wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen
geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen
wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen
geen resus-antistof
Slide 33 - Quiz
Een resusnegatieve (Rh-) moeder heeft bij het krijgen van het eerste resuspositieve (Rh+) kin nog geen problemen. dit komt doordat...
A
de resusfactor wordt nog niet herkend door fagocyten
B
de resusfactor wordt nog niet herkend door lymfocyten
Slide 34 - Quiz
Aan wie kan een donor met A+ wel bloed geven?
uitleg
Iemand met bloedgroep A+ heeft zowel antigeen A als antigeen Rhesus op zijn rode bloedcellen. Die kan alleen gegeven worden aan iemand die niet vecht tegen A en Rh. De patient moet dus minsten A en + hebben