Instructie 2.4 Populaties

1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Horen soortgenoten bij biotische of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren

Slide 9 - Quiz

Hoort neerslag bij biotisch of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren

Slide 10 - Quiz

Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel

Slide 11 - Drag question

Een koe in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 12 - Quiz

Alle madeliefjes in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 13 - Quiz

Zet de organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot.
1
3
4
5
6
Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Biosfeer
Ecosysteem

Slide 14 - Drag question

De naam van deze grafiek is
A
parabool
B
staafdiagram
C
optimumkromme
D
cirkeldiagram

Slide 15 - Quiz

Vraag 1: Wat is de maximumtemperatuur?
Vraag 2: Wat is de optimumtemperatuur?
A
1. 35 graden 2. 10 graden
B
1. 35 graden 2. 50 graden
C
1. 50 graden 2. 10 graden
D
1. 50 graden 2.35 graden

Slide 16 - Quiz

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 17 - Drag question

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste verspreidingsgesprek?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 18 - Quiz

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 19 - Quiz

In een grasland komen muizen en velduilen voor. Enkele zomers is het al erg droog. Er is steeds minder gras. Komen er meer of minder kerkuilen voor of blijft het aantal gelijk?
A
meer kerkuilen
B
minder kerkuilen
C
blijft gelijk

Slide 20 - Quiz