24-25 week 2

Groeten en gebarenspel
1. hand omhoog  - salut, comment ça va?
2. hand uitsteken - bonjour, je m'appelle ....
3. hand zwaaien - au revoir
4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - oh là là
5.                  parfait
1 / 54
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Groeten en gebarenspel
1. hand omhoog  - salut, comment ça va?
2. hand uitsteken - bonjour, je m'appelle ....
3. hand zwaaien - au revoir
4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - oh là là
5.                  parfait

Slide 1 - Slide

Groeten en gebarenspel
1. hand omhoog  - 
2. hand uitsteken - 
3. hand zwaaien -
4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - 
5.                         

Slide 2 - Slide

Klein oefentoetsje
  • Vul in met een blauwe pen
  • Klaar?
  • Pak een gekleurde pen en doe je boek open
  • Kijk na met de gekleurde pen
  • Schrijf ook woorden die je niet wist met de gekleurde pen op

Slide 3 - Slide

Nakijken
Exerice 3 en 4 blz 15

Slide 4 - Slide

pak je agenda - huiswerk

do 12/9 4e uur: leren apprendre 1 en 2
ma 16/9 6e uur: leren apprendre 3 blz 37
Afmaken exercice 6 blz 17 en 18
do 19/9 4e uur: leren apprendre 4 blz 37
Klas: B1B

Slide 5 - Slide

pak je agenda - huiswerk

di 10/9 2e uur: leren apprendre 1 en 2
ma 16/9 3e uur: leren apprendre 3 blz 37
Afmaken exercice 6 blz 17 en 18
di 17/9 2e uur: leren apprendre 4 blz 37
Klas: B1D

Slide 6 - Slide

être
blz 19

Slide 7 - Slide

1e, 2e en 3e persoon
Als je over jezelf praat, gebruik je de eerste persoon. 
Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. 
Als je over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon

Slide 8 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
ENKELVOUD

1e persoon : ik - je
2e persoon: jij - tu
3e persoon: hij - il / zij - elle / men, we - on

Slide 9 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
MEERVOUD

1e persoon : wij - nous
2e persoon: u/jullie - vous
3e persoon: zij (mannelijk) - ils; zij (vrouwelijk) - elles

Slide 10 - Slide

Dus:
ik ben                                  je suis
jij bent                                 tu es
hij/zij/men/het is           il / elle / on / c'  est
wij zijn                                 nous sommes
jullie zijn / u bent            vous êtes
zij zijn                                   ils / elles  sont

Slide 11 - Slide

Verschil On + nous

On betekent "men"of "we"als algemeen bedoeld



Slide 12 - Slide

VOUS (U / Jullie)
Vous kan op 2 manieren worden gebruikt

1) als beleefdheidsvorm "u"

2) wanneer je een groep aanspreekt "jullie"

Slide 13 - Slide

Spiek op blz 19 en start chromebook

Slide 14 - Slide

Wat betekent je ?
A
ik
B
jullie
C
wij
D
ons

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je " jij " in het Frans?
A
Je
B
Tu
C
Il
D
Elle

Slide 16 - Quiz

Wat is het Franse woord voor hij ?
A
elle
B
tu
C
il
D
ils

Slide 17 - Quiz

Wat betekent " ils " ?
A
zij
B
wij
C
jullie
D
hij

Slide 18 - Quiz

Wat betekent " Elles " ?
A
jullie
B
jij
C
wij
D
zij

Slide 19 - Quiz

Bij deze foto hoort:
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 20 - Quiz

Vous ... français?

Slide 21 - Open question

Tu ... mon ami.

Slide 22 - Open question

Non, je ... néerlandais.

Slide 23 - Open question

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 24 - Drag question

Apprendre 2 blz 36
samen doornemen

Slide 25 - Slide

De uitspraak van de è en é 
matière
école
élève
récré
sévère = streng

Slide 26 - Slide

C
De 'c' als een [k] voor de letters a, o en u
copain - camping 

De 'c' als een [s] voor de letters e en i 
ici - concert 

De 'ç' met cédille --> [s] 
français - ça va 

Slide 27 - Slide

Parler 

Comment ça va?

Comment tu t'appeles?

Tu es en quelle classe?


Tu habites où?

Tu es français?

Tu es néerlandais?  
Ça va bien
Je m'appelle .....
Je suis en cinquième
J'habite à .....
Non, je suis ....
Oui, je suis...
Non, je suis ___

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Wat heb je geleerd?
zinnen
uitspraak
werkwoord
woordjes

Slide 30 - Slide

Groeten en gebarenspel
1. hand omhoog  - salut, comment ça va?
2. hand uitsteken - bonjour, je m'appelle ....
3. hand zwaaien - au revoir
4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - oh là là
5.                  parfait

Slide 31 - Slide

Groeten en gebarenspel
1. hand omhoog  - 
2. hand uitsteken - 
3. hand zwaaien -
4. wenbrauwen optrekken, grote ogen maken, handen schudden - 
5.                         

Slide 32 - Slide

  • les devoirs - overhoren 
  • nieuwe zinnen in het Frans
  • lire - lezen
  • werkwoord être - uitspraak
  • les devoirs
Le but: à la fin de ce cours:
  • kan ik het werkwoord être beter toepassen
  • kan ik vertellen waar ik woon, in welke klas ik zit en dat ik in Nederland woon.


Slide 33 - Slide

Les devoirs - overhoren
ik noem een paar woorden op, jullie schrijven de woorden op in het Frans

Slide 34 - Slide

Parler 

Comment ça va?

Comment tu t'appeles?

Tu es en quelle classe?


Tu habites où?

Tu es français?

Tu es néerlandais?  
Ça va bien
Je m'appelle .....
Je suis en cinquième
J'habite à .....
Non, je suis ....
Oui, je suis...
Non, je suis ___

Slide 35 - Slide

Lire
Exercice 5 samen

Exercice 6 is huiswerk voor maandag!

Slide 36 - Slide

Wat weet je nog?
- regelmatig/onregelmatig werkwoord
- on/nous
- il/ elle & ils elles?
être
c'est
vous

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Bonjour, je m'appelle Luc. Je ..... au collège Stanislas.

Slide 39 - Open question

Vous ..... français?

Slide 40 - Open question

Marie? .... en vacances. (zij is)

Slide 41 - Open question

Oui, .... un joli quartier.

Slide 42 - Open question

Voilà Sophie et Emma, ....... au camping (zij zijn)

Slide 43 - Open question

Où sont Marc et Lisa?
..... en vacances (zij zijn)

Slide 44 - Open question

zelfstandig aan de slag

- exercices 8b, 8c.

Klaar? start met de leestekst, exercice 6

Blz 20

Slide 45 - Slide

Wat heb je geleerd?
kan ik het werkwoord être beter toepassen?
kan ik vertellen waar ik woon, in welke klas ik zit en dat ik in Nederland woon?
zinnen
uitspraak
werkwoord
woordjes

Slide 46 - Slide

Les devoirs
Leren apprendre 3

Maken exercice 6 blz 17 en 18

Slide 47 - Slide

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on est

nous sommes
vous êtes
ils, elles, sont
Etre (zijn)

Je sui
Tu e
Il, elle, on e

nous som
vous êt
ils, elles, so

Slide 48 - Slide

8A-3
Blz 19

Slide 49 - Slide

Exercice 8b
1. suis
2. est
3. sont
4. êtes
5. sommes
6. es

Slide 50 - Slide

Exercice 8c
1. je suis
2. C'est
3. Elles sont
4. Vous êtes
5. Nous sommes / on est
6. il est
7. elle est

Slide 51 - Slide

Exercice 8d
2. Non, je suis l'ami de Jules
4. Oui, nous sommes en cinquième A
6. Elles sont au camping
8. C'est la tour Eiffel

Slide 52 - Slide

Lire
uitleg en laten maken

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Video