Toets oefenen (thema 5)

Toets oefenen 
thema 5
1 / 36
next
Slide 1: Slide
VerzorgingPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Toets oefenen 
thema 5

Slide 1 - Slide

Waar bestond thema 5 uit?
  • Les 1: thuis met elkaar                   Les 4: veiligheid thuis
  • Les 2: het huishouden doen       Les 5: milieubewust huish.
  • Les 3: de was doen                        Les 6: uitgaven dagelijks leven

Slide 2 - Slide

Thuis met elkaar

     vijf vragen

Slide 3 - Slide

Welke rol verwachten mensen
van jongens?
Jongens moeten ......... zijn.
A
speels
B
stoer
C
aardig
D
lief

Slide 4 - Quiz

Welke rol verwachten mensen
van meisjes?
Meisjes moeten .......... zijn.
A
stoer
B
serieus
C
gemeen
D
lief

Slide 5 - Quiz

Wat is een voorbeeld van
typisch rolgedrag?
A
De jongen ging heel stil en braaf op schoot zitten.
B
De jongen huilde van verdriet.
C
Het meisje deed lief, ook al voelde ze zich boos.
D
Het meisje gaf het pestende kind een schop.

Slide 6 - Quiz

Wat is een lat-relatie?
A
Een relatie met een hoge standaard.
B
Een relatie waarbij je niet samenwoont.
C
Een relatie tussen volwassenen.
D
Een relatie waarbij je veel leuke dingen doet samen.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent emancipatie?
(2)
A
Dat mannen meer rechten hebben dan vrouwen.
B
Dat vrouwen dezelfde rechten hebben als mannen.
C
Dat vrouwen tegenwoordig alle beroepen mogen beoefenen.
D
Dat mannen en vrouwen allebei geen rechten hebben.

Slide 8 - Quiz

Het huishouden doen
drie vragen

Slide 9 - Slide

Waarom moet je je kamer opruimen?
(2)
A
Omdat dit hygiënisch is: zonder op te ruimen, kun je ook niet goed schoonmaken.
B
Omdat je kleren nooit op andere spullen mogen liggen.
C
Omdat je dan je spullen weer terug kunt vinden.
D
Omdat anders de politie je een boete geeft.

Slide 10 - Quiz

Wat is GEEN goeie tip voor het schoonmaken van je kamer?
A
Zet het raam open.
B
Wring je vochtige doekje niet te hard uit.
C
Werk van boven (tafel) naar beneden (vloer).
D
Eerst stofzuigen: dan pas dweilen.

Slide 11 - Quiz

Welke beestjes ligt op de loer als je
je kamer niet netjes houdt?
A
Bedwantsen.
B
Teken.
C
Hondjes.
D
Huisstofmijt.

Slide 12 - Quiz

De was doen
zes vragen

Slide 13 - Slide

Welk textiel is van planten gemaakt?
(2)
A
Polyester
B
Wol.
C
Linnen.
D
Katoen.

Slide 14 - Quiz

Welk textiel is brandwerend?
A
Wol.
B
Katoen.
C
Nylon.
D
Polyester.

Slide 15 - Quiz

Welke stofjes zijn door dieren gemaakt?
(2)
A
Katoen.
B
Zijde.
C
Linnen.
D
Wol.

Slide 16 - Quiz

Waar worden nylon en polyester
van gemaakt?
A
Blikjes Redbull.
B
Planten.
C
Aardolie.
D
Metaal.

Slide 17 - Quiz

Wat betekent 'bonte was'?
A
Gekleurd wasgoed.
B
Was die bont en blauw is.
C
Donker wasgoed.

Slide 18 - Quiz

Wat betekent 'fijne was'?
A
Mooie kledingstukken.
B
Kleding die heel fijn zit.
C
Kwetsbare kleding.

Slide 19 - Quiz

Veiligheid thuis
vijf vragen

Slide 20 - Slide

Hoeveel mensen overlijden er per jaar door een ongeluk(je) in hun eigen huis?
A
500
B
100
C
25
D
200

Slide 21 - Quiz

Wat is een voorbeeld van onveilig
gedrag?
A
Een hout-zaag gebruiken om een metalen buis door te zagen.
B
Een schommel waarvan het touw niet zo sterk meer blijkt te zijn als vroeger.
C
Een blender die kapot gaat, en daarbij een elektrische schok afgeeft.
D
Een lampje die veel te heet wordt, en na twee uur uit elkaar knapt.

Slide 22 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een onveilige omgeving?
A
Chloor in het keukenkastje dat er vrolijk uit ziet, zoals een fles frisdrank.
B
Een badkamervloer die kletsnat is na het douchen.
C
Een hamer die beschadigd is en spullen bekrast.
D
Het kabeltje van een lamp dat doormidden wordt gebeten door je huisdier.

Slide 23 - Quiz

Waarom is een zeer rommelig huis
(zoals een varkensstal) onveilig?
(2)
A
Omdat hierdoor ziektes kunnen worden opgelopen.
B
Omdat je je kunt bezeren, door rommel dat ergens ligt.
C
Omdat mensen dit lelijk en vies vinden.
D
Omdat je enorm kunt schrikken van hoe rommelig het erbij ligt.

Slide 24 - Quiz

Waar voldoet een veilige, goede onderhoudstrap aan?
A
Eentje met minimaal twintig treden.
B
Een trap met een zwarte kleur.
C
Eentje met een beugel aan de bovenkant, om je vast te houden.
D
Een vaste trap, die je dus niet in kunt klappen.

Slide 25 - Quiz

Milieubewust huishouden.
vier vragen

Slide 26 - Slide

Wat betekent milieubewust zijn?
A
Dat je bomen in je tuin hebt.
B
Dat je weet wat het woord 'milieu' betekent.
C
Dat je zelf rekening houdt met het milieu.
D
Dat je lief bent voor dieren.

Slide 27 - Quiz

Wat is NIET milieubewust?
A
Een papieren tasje kopen in plaats van plastic.
B
Terpentine door de gootsteen wegspoelen.
C
Natuurlijke schoonmaakmiddelen.
D
Het scheiden van je afval.

Slide 28 - Quiz

Op welke manieren kun je energie besparen in huis?
(3)
A
Door geen uur lang te douchen, maar 10 min.
B
Door de lichten uit te doen wanneer je niet in die kamer zit.
C
Door de verwarming laag te zetten, met een dekentje op de bank.
D
Door het raam wagenwijd open te zetten.

Slide 29 - Quiz

Waarom moet je batterijen niet zomaar in de prullenbak gooien?
(2)
A
Omdat dat milieuvervuilend is.
B
Omdat batterijen nog hergebruikt kunnen worden.
C
Omdat batterijen hartstikke duur zijn.
D
Omdat batterijen giftig zijn.

Slide 30 - Quiz

Uitgaven dagelijks leven
vijf vragen

Slide 31 - Slide

Wat is een product?
A
Iets wat je koopt.
B
Iemand die iets koopt.

Slide 32 - Quiz

Wat is een consument?
A
Iets wat je koopt.
B
Iemand die iets koopt.

Slide 33 - Quiz

Wat is een voorbeeld
van een uitgave?
A
Het geven van oude spullen aan arme mensen.
B
Het uitmaken van een relatie.
C
Het besteden van geld aan boodschappen.

Slide 34 - Quiz

Wanneer is er sprake van een klacht?
A
Als iemand anders jouw nieuwe spul kapot heeft gemaakt.
B
Als je achteraf jouw aankoop toch niet zo mooi vindt.
C
Als de bestelling steeds maar niet komt, en je niks hoort.
D
Als de aankoop niet goed blijkt te zijn.

Slide 35 - Quiz

Als je garantie hebt, heb je recht op geld terug,
of een nieuw product.

Wat betekent garantietermijn?
A
De tijd waarbinnen de garantie geldt.
B
Het bewijs van je garantie.
C
Het bonnetje dat je bij de aankoop kreeg.

Slide 36 - Quiz