4H(BLOKUUR)

Hey there!
  • Worden(alquin tekst) quizlet
  • Recap: simple present&present continuous
  • Grammar: Simple past& past continuous
  • Practice

   2e uur 
  • Zelfstandig werken
  • Blooket time


1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hey there!
  • Worden(alquin tekst) quizlet
  • Recap: simple present&present continuous
  • Grammar: Simple past& past continuous
  • Practice

   2e uur 
  • Zelfstandig werken
  • Blooket time


Slide 1 - Slide

Present Simple vs. Present Continous
  • Present simple: feiten, gewoonten, regelmatigheden 
    > SHIT regel

  • Present continuous: dingen die op het moment van spreken plaatsvinden. Doorgaande activiteit. 
    > werkwoord + ing.

Slide 2 - Slide

RECAP: PRESENT SIMPLE VS PRESENT CONTINOUS

  1. (he / eat) rice every day?
  2. I (work) at the moment.
  3. (he / come) to London often?
  4. He (play) tennis now.
  5. They (not / come) to the party tomorrow.
  6. They (go) to a restaurant every Saturday.
  7. You usually (arrive) late.

Slide 3 - Slide

Simple past
De Simple Past gebruik je om te praten over acties of gebeurtenissen die in het verleden zijn gebeurd en nu zijn afgerond.

Vorm:
Regelmatige werkwoorden: Voeg "-ed" toe aan het einde van het werkwoord.
Voorbeeld: walk → walked, play → played

Onregelmatige werkwoorden: Deze hebben hun eigen vormen in de verleden tijd, en moeten uit het hoofd worden geleerd.
Voorbeeld: go → went, have → had

Signaalwoorden:
Vaak gebruikte signaalwoorden zijn: yesterday, last week, in 2010, two days ago, when.

Slide 4 - Slide

simple past
vorm
voorbeeld
bevestigend

i/you/we/he/she/it/they + hele werkwoord + ed
They worked all day.
ontkennend (+not)

i/you/we/he/she/it/they + did not (didn't) + heel werkwoord
They didn't work all day.
vragend (?)

 did + i/you/we/he/she/it/they + heel werkwoord
Did they work all day?

Slide 5 - Slide

Past continuous
De Past Continuous gebruik je om een actie te beschrijven die op een bepaald moment in het verleden bezig was. Deze tijd geeft aan dat een actie een tijdje aan de gang was in het verleden.

Vaak wordt de Past Continuous gebruikt om te praten over:
Een actie die aan de gang was toen een andere actie plaatsvond (Simple Past).
Meerdere acties die tegelijk plaatsvonden in het verleden.

Signaalwoorden:
Vaak gebruikte signaalwoorden zijn: while, when, as, at that moment.

Slide 6 - Slide

formule zinnen
1. Positieve zin: Subject + was/were + werkwoord + -ing
"She was reading a book."

2. Negatieve zin: Subject + was/were + not + werkwoord + -ing
"We were not (weren't) listening to the teacher."

3. Vragende zin: Was/Were + subject + werkwoord + -ing
"Were you playing video games?"

Slide 7 - Slide

samenvatting van het verschil
  • Simple Past: Gebruik je voor afgeronde acties in het verleden.
  • "I saw a movie last night." (De actie is afgerond)

  • Past Continuous: Gebruik je om te praten over een actie die in het verleden bezig was.
  • "I was watching a movie when you called." (De actie was bezig)

Slide 8 - Slide

Past continuous

Slide 9 - Slide

Juiste of Foute Zinnen (True or False)

 Als de zin fout is, verbeter deze.
  1. I was playing football yesterday when it started to rain.
  2. She was cooking dinner when the guests was arrived.
  3. While I watched TV, my sister was doing her homework.
  4. We were driving home when we see the accident.
  5. He fell asleep while he was reading.

Slide 10 - Slide

Vul de juiste vorm in (Simple Past of Past Continuous)
1. While I __________ (watch) TV, my mom __________ (cook) dinner.

Slide 11 - Open question

2. Yesterday, it __________ (rain) all day, so we __________ (stay) inside.

Slide 12 - Open question

3. She __________ (read) a book when the phone __________ (ring).

Slide 13 - Open question

4. We __________ (go) to the park last Saturday.

Slide 14 - Open question

5. While they __________ (play) football, it suddenly __________ (start) to rain.

Slide 15 - Open question

6. He __________ (fall) off his bike while he __________ (ride) it.

Slide 16 - Open question

7. I __________ (meet) my best friend while I __________ (travel) to Paris.

Slide 17 - Open question

8. The cat __________ (sleep) when the dog __________ (start) barking.

Slide 18 - Open question

Taak voor deze les
  • Grammatica(werkboek) blz. 6-8 oefeningen 5 t/m 7

  • Klassikaal bespreken


Slide 19 - Slide