This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Weer en Klimaat
Slide 1 - Slide
Wat moet je kennen?
Uit welke 5 elementen bestaat het weer?
Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
Welke factoren bepalen de temperatuur?
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Het weer= toestand van de dampkring
- bepaald moment
- bepaalde plaats
Klimaat = gemiddelde weer over 30 jaar.
Slide 4 - Slide
Temperatuur
Neerslag
Wind
Bewolkingsgraad
Luchtdruk
(UV-index wordt ook vaak aangegeven)
Weerelementen zijn:
Slide 5 - Slide
Graden Celsius (°C)
Thermometer
0°C = vriespunt water
100°C = kookpunt water
Isotherm = lijn die alle plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbindt.
Klik op het kaartje om de isothermen beter te zien.
Temperatuur -> hoe werkt het..?
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Breedteligging
Hoogteligging
Water of land
Wind
Zeestromen en windstromen wereldwijd
Neerslag
Welke factoren bepalen het klimaat?
Slide 8 - Slide
Breedteligging op aarde
hoge breedte = ver van de evenaar = koud
lage breedte = dichtbij de evenaar = warm
invalshoek van de zon is belangrijk -> schuine invalshoek of loodrecht
afstand zon -> aarde
De stand van de aarde bepaalt de seizoenen die we hebben!
Welke factoren bepalen de temperatuur?
Slide 9 - Slide
Seizoenen zijn afhankelijk van de stand van de aarde ten opzichte van de zon. Kaartje goed onthouden voor je examen!
Slide 10 - Slide
2. Hoogteligging
hoe hoger hoe kouder
per 1000m is het -6 °C kouder
De hoogteligging bepaalt de plantengroei in de bergen: zie kaartje in hotspot!
De vegetatiezones op een berg zijn afhankelijk van de hoogteligging. De boomgrens (punt waarop het te koud wordt voor bomen) ligt in de Alpen ongeveer op 1800 meter.
*vegetatie = plantengroei
Onthouden: naaldbomen kunnen beter tegen de kou, je vindt de zone met naaldbomen daarom op grotere hoogte dan de zone met loofbomen.
Slide 11 - Slide
3. Water of land
land warmt snel op en koelt snel af
water doet hier langer over
aanlandige wind = zeewind -> brengt koele lucht aan land in zomer, warmere lucht in winter
aflandige wind = landwind -> brengt koude lucht uit oost- en noord Europa mee in winter, warme lucht in zomer.
Slide 12 - Slide
4. Wind
bewegende lucht
stroomt van hoge naar lage luchtdruk
Schaal van Beaufort: 1 t/m 12
snelheid gemeten in m/sec
wind vervoert warme lucht van de evenaar naar de polen
gebergte werkt als klimaatscheiding
Schaal van Beaufort
Je ziet hier in elk plaatje de windkracht in de schaal van Beaufort (Bft.) en onder het plaatje staat hoe hard de wind dan waait in meters per seconde.
Vanaf windkracht 10 heb je te maken met een stormachtige wind.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
5. Zeestromen en Windstromen
tropen veel warmte
polen weinig warmte
warmte wordt door wind en water (zeestromen) getransporteerd vanaf de evenaar naar de polen.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
6. Neerslag
In lucht zit waterdamp
warme lucht = veel waterdamp
koude lucht = weinig waterdamp
Korte en lange kringloop van water
Slide 17 - Slide
waterdamp condenseert
regen
hagel
ijzel
sneeuw
Vormen van neerslag:
Slide 18 - Slide
onbewolkt = 0%
helemaal bewolkt = 100%
uv-index = intensiteit van uv-straling in zonnestraling
zonkracht = verwachte hoeveelheid uv-straling
Bewolkingsgraad -> hoe zit dat?
Slide 19 - Slide
zonkracht-UV
Op je telefoon kun je de uv-index checken!
Slide 20 - Slide
✔ Check nog eens de leerdoelen die op dia 2 staan, weet jij nu wat je moet kennen? Zoek waar nodig nog eens de antwoorden op.
✔ Maak de oefenvragen die nu volgen!
Slide 21 - Slide
Tot de volgende keer!
Slide 22 - Slide
Welke weerelementen zie je in dit weerbericht?
Slide 23 - Open question
1- Op welke dag en in welke provincie verwacht je de hoogste zonkracht?
2- Geef twee argumenten voor je antwoord die je uit de figuur kunt afleiden.
Slide 24 - Open question
1- Wat is de gemiddelde temperatuur in de maand Juli? 2- Hoeveel neerslag valt er over een jaar? 3- Van welk klimaat is dit een grafiek?
Slide 25 - Open question
Slide 26 - Slide
De natuurlijke plantengroei in Nederland is anders dan in IJsland. Geef hiervoor een verklaring.
Slide 27 - Open question
1- Waarom is het in de zomer koeler aan zee en warmer verder landinwaarts? 2- Leg uit waarom het in de winter aan zee minder koud is dan landinwaarts?
Slide 28 - Open question
De wind die je op het kaartje ziet is:
A
aanlandige wind
B
aflandige wind
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
welke baan van de zon hoort bij de winter in NL en welke bij de zomer?
A
Bovenste = zomer
Onderste = winter
B
Bovenste = winter
Onderste = zomer
Slide 31 - Quiz
Hoe noem je de lijnen die je ziet in de kaartjes?
Slide 32 - Open question
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Stel je staat in de bergen. Je maakt een wandeling vanaf 500 meter hoogte. Het is dan 20 graden. Hoeveel graden is het als je naar boven loopt tot 2000 meter hoogte?