opdracht 5
a)
Je kunt de insecten van elkaar onderscheiden op basis van kleur, grootte, lichaamsbeharing, soort vleugels, soort snuit en hoe ze leven.
b )
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
• ‘Is het insect groen van kleur?’
• ‘Is het insect rood met zwart (zwarte stippen) van kleur?’
• ‘Is het insect geel met zwart van kleur?’
• ‘Is het insect 7 mm of kleiner?’
• ‘Heeft het insect uitgespreide vleugels?’
• ‘Is het insect behaard?’
• ‘Heeft het insect een steeksnuit?’
• ‘Leeft het insect in kolonies?’