Oefenquiz werkwoordspelling

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1,3,4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt

Slide 1 - Quiz

werkwoordspelling voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 2 - Quiz

Afgelopen weken ... (besteden, verleden tijd) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 3 - Quiz

(Worden, tegenwoordige tijd) jij later stylist?
A
Wordt
B
Wort
C
Word

Slide 4 - Quiz

Vorige week (branden) de ontwerper (branden) zich aan het strijkijzer.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 5 - Quiz

Jij (raden, tegenwoordige tijd) nooit het goede antwoord.
A
raadt
B
raad
C
raat
D
raadde

Slide 6 - Quiz

(Vluchten, vt) El Chapo vorige maand weer uit de Mexicaanse gevangenis?
A
Vluchte
B
Vlucht
C
Vluchtten
D
Vluchtte

Slide 7 - Quiz

Zij is gisteren (verhuizen, vd).
A
verhuisdt
B
verhuisd
C
verhuist
D
verhuizd

Slide 8 - Quiz

De art-director en copywriter (richten, vt) hun aandacht volledig op de klus voor de Vogue.
A
richten
B
richtte
C
richtten
D
richte

Slide 9 - Quiz

(Zijn, gebiedende wijs) stil!
A
Ben
B
Is
C
Was
D
Wees

Slide 10 - Quiz

Zij heeft de stof knalgroen (verven).
A
gevervd
B
gevervt
C
geverfd
D
geverft

Slide 11 - Quiz

Hij (veranderen) constant van idee.
A
verandert
B
veranderd

Slide 12 - Quiz