De ICF is een belangrijke internationale classificatie. In tegenstelling tot de NANDA, NIC en NOC is dit geen verpleegkundige maar een multidisciplinaire taal. De letters ICF staan voor Internationale Classificatie van het menselijk Functioneren. DE ICF is ontworpen op initiatief van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) met als doel een standaardtaal en een structuur te bieden voor het beschrijven van het menselijk functioneren. De ICF kun je zien als een groot woordenboek met heel veel items over het menselijk functioneren. Het biedt begrippen voor het beschrijven van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. In de classificatie is aandacht voor.
• lichaamsstructuren
• het functioneren van delen van het lichaam
• het uitvoeren van activiteiten
• de participatie van personen in de maatschappij
• relevante omgevings- en persoonsgebonden factoren
De ICF wordt onder andere gebruikt als instrument bij het vastleggen van zorgbehoefte en de zorgverlening, het verzamelen en vastleggen van statistische gegevens te behoeve van beleid en het ontwikkelen van lesprogramma’s.
De ICF (International Classification of Functioning, Disability, and Health)
is een classificatiesysteem ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2001. Het biedt een internationaal erkend raamwerk voor het beschrijven van gezondheid en gerelateerde aspecten van functioneren.
De ICF richt zich op een holistische benadering van gezondheid en kijkt naar zowel positieve als negatieve aspecten van functioneren. Het bestaat uit drie hoofdcomponenten:
Functioneren en stoornissen:
1. Lichamelijke functies: De fysiologische functies van het lichaam, zoals spraak of mobiliteit.
2. Lichaamsstructuren: Anatomische delen van het lichaam, zoals organen of ledematen.
3. Stoornissen: Afwijkingen of verlies in functies of structuren.
Activiteiten en participatie:
1. Activiteiten: De uitvoering van taken of handelingen door een individu, zoals eten of schrijven.
2. Participatie: Deelname aan het maatschappelijke leven, zoals werk, sociale relaties, of hobby's.
Externe en persoonlijke factoren:
1. Externe factoren: De fysieke, sociale en attitudinale omgeving waarin mensen leven (bijvoorbeeld toegankelijkheid van gebouwen of sociale ondersteuning).
2. Persoonlijke factoren: Individuele kenmerken zoals leeftijd, geslacht, en motivatie (deze worden in de ICF niet gecategoriseerd).
De ICF wordt veel gebruikt in de gezondheidszorg, revalidatie, en beleidsvorming om inzicht te krijgen in het functioneren van mensen en hen te ondersteunen in hun dagelijkse leven.