Julia sluit een stroombron aan op een bepaalde stof, maar die stof geleidt geen stroom. Als Julia haar stof oplost in water, geleidt de oplossing wel stroom. Julia heeft een moleculaire stof / metaal / zout.
Sebastiaan heeft in een ballon op kamertemperatuur een gas zitten. Het is een moleculaire stof / metaal / zout.
Driss heeft een vaste stof. Hij kan de stof buigen en het glanst zo mooi dat hij zichzelf erin ziet spiegelen. Het is een moleculaire stof /metaal/ zout.
Slide 7 - Slide
6
Maryam heeft een stof die vast is en bij kamertemperatuur oplost in water. De stof geleidt geen stroom in vaste toestand of opgelost in water. Het is een moleculaire stof / metaal / zout.
Als Nicole haar vaste stof aansluit op een batterij en een lampje, dan gaat het lampje branden. Nicole heeft een moleculaire stof / metaal / zout.
Slide 8 - Slide
7
a) Edelmetalen reageren niet met water en zuurstof uit de lucht en blijven dus glimmen.
b) Als je op een mengsel van goud en zilver drukt met een kracht, kunnen de lagen atomen niet langs elkaar heen glijden doordat de atomen een verschillende grootte hebben. Het mengsel is harder geworden. Zuiver goud is dus zachter.
Slide 9 - Slide
7
a) Edelmetalen reageren niet met water en zuurstof uit de lucht en blijven dus glimmen.
b) Als je op een mengsel van goud en zilver drukt met een kracht, kunnen de lagen atomen niet langs elkaar heen glijden doordat de atomen een verschillende grootte hebben. Het mengsel is harder geworden. Zuiver goud is dus zachter.
Slide 10 - Slide
8
a) 48,6 x 925 : 1000 = 45,0 g zilver
b) Leg uit op microniveau waarom tweede-gehalte-zilver sterker is dan eerste-gehalte-zilver. Bij eerste-gehalte-zilver zijn slechts heel weinig andere atoomsoorten dan zilver aanwezig, namelijk 75/1000. De rijen metaalatomen kunnen daardoor nog redelijk gemakkelijk langs elkaar glijden. Bij tweede-gehalte-zilver bestaat 165/1000 uit andere metaalatomen. Dat is meer dan twee keer zo veel als bij eerste-gehalte-zilver. Daardoor kunnen de rijen metaalatomen minder gemakkelijk langs elkaar heen glijden en wordt deze legering sterker.
Slide 11 - Slide
8
c) Ag heeft atoomnummer 47.
Ag-107 heeft 47 protonen in de kern en 60 neutronen.
Ag heeft 47 elektronen om de kern in verschillende schillen.
Slide 12 - Slide
Les 3.3 Moleculaire stoffen
Slide 13 - Slide
Leerdoelen 3.3
Je kunt moleculaire stoffen op micro- en macroniveau beschrijven.
Je kunt de begrippen atoombinding en covalentie uitleggen en toepassen.
Je kunt moleculen in structuurformules weergeven.
Je kunt het begrip vanderwaalsbinding uitleggen en toepassen.
Slide 14 - Slide
stoffen
Moleculaire stoffen
Metalen
Zouten
- Bestaan uit: metaalatomen
- Voorbeeld: Fe, Au
- Geleiden elektrische stroom
- Bestaan uit: niet-metaalatomen
- Voorbeeld: H2, H2O, C6H12O6
- Geleiden géén elektische stroom.
- Bestaan uit: metaal- énniet-metaalatomen
- Voorbeeld: NaCl, CaO.
- Geleiden elektriche stroom in de vloeibare fase
Slide 15 - Slide
Moleculaire stoffen op micro- en macroniveau
Moleculaire stoffen
Kunnen verschillende kleuren, fasen en structuren hebben
Komen voor in groente, fruit en levende organismen voor
Stofeigenschappen
Geen metaal: geen metaalglans, geen stroomgeleiding
Geleiden geen stroom
Te onderscheiden door afwezigheid van metaal- en zouteigenschappen
Slide 16 - Slide
Moleculaire stoffen op micro- en macroniveau
Moleculaire stoffen op microniveau:
Bestaan uitsluitend uit niet-metaalatomen
Veel variatie mogelijk
Voorbeelden: H₂O (water), H₂O₂ (waterstofperoxide), NO, NO₂, N₂O₄
Koolstof is het meest veelzijdige element in moleculaire stoffen, vb:
CH₄ (methaan), C₂H₆ (ethaan), C₂H₆O (ethanol)
Complexe structuren: C₁₂₈H₂₄₆N₅₁S₃O₁₀₀
Slide 17 - Slide
atoombinding
Atoombinding/covalente binding: een binding die door een gemeenschappelijk elektronenpaar wordt gevormd.
Gemeenschappelijk elektronenpaar: wanneer twee atomen één of meer valentie-elektronen met elkaar delen, hierdoor verkrijgen de atomen de edelgasconfiguratie.
Slide 18 - Slide
atoombinding
Covalentie: het aantal atoombindingen dat een niet-metaalatoom kan aangaan.
De covalentie kan je afleiden uit periodiek systeem: het aantal plaatsen dat het niet-metaalatoom verwijderd is van edelgassen, is gelijk aan de covalentie.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
atoombinding/covalentie
Koolstof als veelzijdig element
Vormt lange ketens en reageert met andere atomen
Basis van organisch materiaal
Voorbeeld: glucose (C₆H₁₂O₆)
Slide 21 - Slide
structuurformule
structuurformule: laat zien hoe atomen in een molecuul onderling door middel van atoombindingen zijn verbonden.
Met behulp van covalenties is het mogelijk om een molecuulformule om te zetten in een structuurformule.
Atoombinding wordt weergeven als een streepje. Elk streepje is een bindend elektronenpaar
Slide 22 - Slide
structuurformule
Slide 23 - Slide
structuurformule
Slide 24 - Slide
Voorbeeldopdracht 1
Opdracht: teken de structuurformule van H2O2
Slide 25 - Slide
Voorbeeldopdracht 1
Opdracht: teken de structuurformule van H2O2
Slide 26 - Slide
Voorbeeldopdracht 2
Opdracht: teken de structuurformule van HCN
Slide 27 - Slide
Voorbeeldopdracht 2
Opdracht: teken de structuurformule van HCN
Slide 28 - Slide
vanderwaalsbinding
vanderwaalsbinding/ molecuulbinding: binding die moleculen van stoffen in een vaste en vloeibare fase bij elkaar houdt:
Vaste fase: sterke vanderwaalsbindingen.
Vloeibare fase: zwakkere vanderwaalsbindingen.
Gasfase: geen vanderwaalsbindingen.
Slide 29 - Slide
vanderwaalsbinding
De sterkte van de vanderwaalsbinding, is afhankelijk van de massa van het molecuul.
Hoe groter de molecuulmassa, hoe sterker de vanderwaalsbinding tussen de moleculen.
...en dus hoe hoger het kookpunt
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Maken: 1, 2, 4 t/m 7 (blz 146)
Slide 32 - Slide
1
Op macroniveau / microniveau hebben moleculaire stoffen zeer verschillende stofeigenschappen.
Moleculaire stoffen geleiden geen / wel stroom in opgeloste toestand.
Moleculaire stoffen hebben geen / wel metaalglans.
Op macroniveau / microniveau kunnen moleculaire stoffen worden herkend omdat ze alleen bestaan uit niet-metaalatomen / metaalatomen.
Tussen de atomen in een molecuul is een atoombinding / molecuulbinding aanwezig. Moleculen trekken elkaar aan.
Deze binding heet ionbinding / vanderwaalsbinding.
Slide 33 - Slide
2
Slide 34 - Slide
2
Slide 35 - Slide
4
a) P 5 en van O 2.
b) P 3 en van S 2.
Slide 36 - Slide
5a
Slide 37 - Slide
5a
Slide 38 - Slide
5a
Slide 39 - Slide
5b
Slide 40 - Slide
5b
Slide 41 - Slide
6
Slide 42 - Slide
6
Slide 43 - Slide
6
Slide 44 - Slide
6
a) de vanderwaalsbinding
b) Structuur a heeft minder atomen dan structuur b. Structuur b zal daarom een molecuul zijn met een grotere massa en een groter contactoppervlak dan structuur a. Dit zorgt voor een sterkere vanderwaalsbinding. Bij verdampen wordt de vanderwaalsbinding verbroken. Hoe sterker de binding, hoe hoger het kookpunt. Structuur b zal dus een hoger kookpunt hebben.