This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
To be
Slide 1 - Slide
Planning:
- homework check
- herhaling to be
- homework
Slide 2 - Slide
Homework check
Unit 1 lesson 4 reading (blz. 23-27)
Opdr. 1 t/m 9
Slide 3 - Slide
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je de Present Simple van het werkwoord 'to be' gebruiken in negatieve en vragende zinnen, en kun je de korte vorm toepassen.
Slide 4 - Slide
Wat weet je nog over het werkwoord 'to be'?
Slide 5 - Mind map
You are the best at football.
Slide 6 - Open question
Wat is de Present Simple?
De Present Simple wordt gebruikt om te praten over gewoontes, feiten en algemene waarheden.
Slide 7 - Slide
De Present Simple van 'to be'
In de Present Simple is 'am' de vorm voor de eerste persoon enkelvoud (I), 'is' voor de derde persoon enkelvoud (he/she/it), en 'are' voor de eerste persoon meervoud (we/you/they).
I = am
he/she/it = is
we/you/they = are
Slide 8 - Slide
1.1) My best friend ___ a nice guy.
A
am
B
is
C
are
Slide 9 - Quiz
1.2) My cousins ___ twins.
A
am
B
is
C
are
Slide 10 - Quiz
1.3) Our teachers ___ not always interesting.
A
am
B
is
C
are
Slide 11 - Quiz
1.4) Our class ___ the best class.
A
am
B
is
C
are
Slide 12 - Quiz
1.5) My classmates ___ a bunch of weirdos.
A
am
B
is
C
are
Slide 13 - Quiz
1.6) I ___ the king of Five Nights At Freddy's.
A
am
B
is
C
are
Slide 14 - Quiz
2.1) My uncle ___ (to be) an employee at Nintendo.
Slide 15 - Open question
2.2) We ___ (to be)all amazing.
Slide 16 - Open question
2.3) My favourite sport ___ (to be)football.
Slide 17 - Open question
De korte vorm
In de spreektaal wordt vaak de korte vorm gebruikt. 'I am' wordt 'I'm', 'he is' wordt 'he's', 'we are' wordt 'we're', enzovoort.
I am = I'm you are = you're
He is = he's we are = we're
she is = she's they are = they're
it is = it's
Slide 18 - Slide
Ontkennende zinnen
Voor een ontkennende zin plaats je 'not' na: 'am', 'is' of 'are'.
I am not in school today, because it is Saturday. (I'm not)
He is not happy. (he isn't / he's not)
We are not lazy. (we aren't / we're not)
Slide 19 - Slide
That is Tom. ___ my friend.
A
He's n't
B
He isn't
C
He's not
D
You're not
Slide 20 - Quiz
My parents don't like rap music. ___ are fans of techno either.
A
Their
B
They're not
C
Theren't
D
They aren't
Slide 21 - Quiz
Vragende zinnen
In een vragende zin wissel je de plaats van 'am', 'is' of 'are' en het onderwerp.
I am very happy -> Am I very happy?
She is lazy -> Is she lazy?
We are sleepy -> Are we sleepy?
Slide 22 - Slide
Maak een vraagzin: His friend is very nice.
Slide 23 - Open question
Maak een vraagzin: She is thirteen this year.
Slide 24 - Open question
Maak een vraagzin: Joris and Tom are the best.
Slide 25 - Open question
Samenvatting
Je hebt vandaag geleerd hoe je de present simple van het werkwoord 'to be' gebruikt in negatieve en vragende zinnen, en hoe je de korte vorm toepast.