Vraagwoorden

Vraagwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vraagwoorden

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je het?
  • Om vragen te stellen, kun je vragende voornaamwoorden gebruiken.
  • De vragende voornaamwoorden staan altijd aan het begin van de vraag.

Slide 2 - Slide

Welke zijn er allemaal?

who
what
where
when
why
how
Welke zijn er allemaal?

wie
wat
waar
wanneer
waarom
hoe

Slide 3 - Slide

... are those people?
A
Who
B
Why
C
What
D
When

Slide 4 - Quiz

... is my bike?
A
Why
B
Who
C
When
D
Where

Slide 5 - Quiz

... are you angry?
A
When
B
Why
C
Who
D
How

Slide 6 - Quiz

... is your dad?
A
Why
B
When
C
How
D
Where

Slide 7 - Quiz

________ were you born? In August or September?
A
How
B
What
C
Why
D
When

Slide 8 - Quiz

______ is that woman, next to your father? I don't know her.

Slide 9 - Open question

__________ do your grandparents live?

Slide 10 - Open question

Korte samenvatting
Who:                       je gebruikt who om te vragen wie er wordt bedoeld.
What:                     je gebruikt what om te vragen wat iets is.
Where:                  je gebruikt where om te vragen naar een plaats.
When:                   je gebruikt when om te vragen naar een tijd.
Why:                      je gebruikt why om te vragen naar een reden
How:                      je gebruikt how om te vragen naar de manier waarop iets     gebeurt, of gevoelens.

Slide 11 - Slide

Wat weet je nu?
  • Je weet de 6 vraagwoorden
  • Je weet wanneer je welke gebruikt.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link