20220328 VIGV321SH leerjaar 1 schrijven

Nederlands
VIGV321SH
28 maart 2022
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands
VIGV321SH
28 maart 2022

Slide 1 - Slide

Planning VIGV321SH
1. CENTRAAL EXAMEN LEZEN & LUISTEREN – LOCATIE SPORTLAAN – 90 MINUTEN: 19-01-2022 en 02-02-2022

2. EXAMEN SCHRIJVEN – LOCATIE HOFSTRAAT – 60 MINUTEN: 3 opdrachten: 09-05-2022

3. EXAMEN SPREKEN – LOCATIE HOFSTRAAT – PRESENTATIE 4-6 MINUTEN: nog niet bekend

4. EXAMEN GESPREKKEN – LOCATIE HOFSTRAAT – GESPREK 6-8 MINUTEN: nog niet bekend

                       Onderdeel LEZEN & LUISTEREN:                              50% eindcijfer Nederlands
                       Onderdeel Schrijven, spreken en gesprekken: 50% eindcijfer Nederlands




Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Voorbereiding op het examen schrijven.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Stappenplan
schrijven

Slide 5 - Slide

Stap 1: vooraf bedenken
  1. Schrijfdoel: Wat wil ik bereiken?
  2. Doelgroep: Voor wie schrijf ik?
  3. Onderwerp: Waar gaat het over?
  4. Deelvragen: Waar wil ik antwoord op geven/welke onderwerpen wil ik behandelen?

Slide 6 - Slide

Stap 2: voorbereiden

  1. Wat weet ik al? Noteer alle informatie.
  2. Welke informatie moet ik geven? Maak een indeling.
  3. Wat zijn mijn deelvragen? Plaats de informatie in de juiste alinea.
  4. Hoe kom ik aan die informatie? Kijk of alle deelvragen zijn behandeld.

Slide 7 - Slide

Stap 3: Schrijf de inleiding
  1. Hiermee trek je de aandacht van de lezer.
  2. Hier benoem je het onderwerp.
  3. Je vertelt waarom je de brief schrijft.
  4. Let op: na de inleiding volgt er een witregel.


Slide 8 - Slide

Stap 4: Schrijf het middenstuk
  1. Werk elke deelvraag uit.
  2. Plaats een witregel tussen de alinea's.
  3. Let op: na het middenstuk volgt er een witregel.



Slide 9 - Slide

Stap 5: schrijf het slot
  1. Sluit de tekst af.
  2. Je geeft geen nieuwe informatie meer.
  3. Je benoemt je verwachtingen.
  4. Let op: na het slot volgt er een witregel.


Slide 10 - Slide

BELANGRIJK: Stap 6: controle
  1. Spelling, stijl, grammatica en opmaak juist?
  2. Juiste tekstdoel?
  3. Taalgebruik afgestemd op doelgroep?
  4. Deelvragen uitgewerkt?
  5. Juiste indeling?
  6. Witregels?

Slide 11 - Slide

Memo en advertentie

Slide 12 - Slide

Tekstdoelen 

Tekstdoelen (ook wel schrijfdoelen):
  1.  Informeren: feiten op een rij zetten. Gebeurtenissen benoemen. Voorbeeld: nieuwsberichten en schoolboeken. 
  2. Mening geven: de schrijver deelt zijn mening, zonder de lezer te overtuigen. Nadruk op mening. Voorbeeld: ingezonden brief of artikel opiniepagina. 
  3. Overtuigen: de schrijver heeft tot doel de lezer te overtuigen. Nadruk op overtuigen. Voorbeeld: Betoog of een klachtenbrief
  4. Activeren/overhalen: de schrijver wil de lezer overtuigen en aanzetten tot actie. Voorbeeld: Reclames of politieke pamfletten.
  5. Amuseren: tekst om de lezer te vermaken. Voorbeeld: Columns of stripverhalen.
  6. Gevoelens uitdrukken/oproepen: de schrijver drukt eigen emotie uit of wil emotie oproepen bij lezer. Voorbeeld: gedichten of songteksten. 
  7. Instrueren: de schrijver wil de lezer een instructie meegeven. Voorbeelden: recepten of gebruiksaanwijzingen.

Slide 13 - Slide

Tekstverbanden, signaalwoorden en kernzin
Tekstverband:  Een tekst heeft structuur nodig om begrijpelijk en leesbaar te zijn. De volgorde van en de verbanden tussen de alinea's zijn daarbij heel belangrijk.

Signaalwoorden: De signaalwoorden geven de lezer een teken, een signaal: tussen deze alinea's, zinnen of delen van zinnen bestaat een bepaald verband. Het signaalwoord helpt je om dat verband te herkennen.

Kernzin: Dit is de zin in een alinea die het belangrijkste is. De andere zinnen staan in dienst van deze zin. Om een goede samenvatting te kunnen maken, moet je weten wat de kernzin van een alinea is. Meestal is de kernzin de eerste of de laatste zin van de alinea.

Slide 14 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden 
1. Tekstverband: Opsomming: er worden gelijksoortige dingen na elkaar benoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ten slotte, om te beginnen, bovendien, dan, daarna, daarnaast, eerst...dan, verder, niet alleen...maar ook, noch...noch, ook, tevens, toen, vervolgens, zowel...als.

2. Tekstverband: Toelichting, uitleg: er wordt een toelichting of uitleg gegeven. 
Signaalwoorden: dat betekend, dat houd in, dat wil zeggen, met andere woorden, op deze wijze/manier. 

3. Tekstverband: Tegenstelling: er worden twee of meerdere tegenovergestelde zaken of meningen genoemd.
Signaalwoorden: (al)hoewel, anders dan, daarentegen, daar staat tegenover dat, (desal) niettemin, doch, echter, enerzijds...anderzijds, in plaats van, in tegenstelling tot, integendeel, maar, of, ofschoon, toch, terwijl, weliswaar.

4. Tekstverband: Reden, verklaring: de schrijver legt een oorzaak van een verschijnsel of gebeurtenis uit.
Signaalwoorden: aangezien, daarom, immers, namelijk, omdat, want. 

Slide 15 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden 
5. Tekstverband: oorzaak - gevolg: er is iets gebeurd (oorzaak) wat er voor heeft gezorgd dat er iets anders gebeurde (gevolg). 
Signaalwoorden: aangezet door, daardoor, door, doordat, dus, gestimuleerd/geïnspireerd door, hierdoor, met als gevolg, naar aanleiding van, op het idee gebracht door, vanwege, wegens, zodoende.

6. Tekstverband: doel - middel: er worden in alinea's een doel en een middel om dat doel te bereiken benoemd.
Signaalwoorden: daartoe, door middel van, met als doel om, met behulp van, met het oog op, om, via, waarmee. 

7. Tekstverband: voorbeeld, bewijs: de schrijver geeft extra kracht aan wat hij vlak daarvoor gesteld heeft.
Signaalwoorden: als/ter illustratie, bijvoorbeeld, dat is het geval bij, denk maar aan, een voorbeeld daarvan is, kijk maar naar, zo, zoals. 

8. Tekstverband: voorwaarde: er wordt genoemd wat de voorwaarde is voor wat ervoor of erna wordt voorgesteld.
Signaalwoorden: aangenomen dat...dan, als, indien, in het geval dat, mits, op voorwaarde dat, stel dat...dan, tenzij, wanneer.

Slide 16 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
9. Tekstverband: Vergelijking: er worden twee of meer zaken met elkaar vergeleken. 
Signaalwoorden: als, dan, doet denken aan, evenals, net als, vergeleken met, zoals, zo...als.

10. Tekstverband: Samenvatting, conclusie: de schrijver herhaalt in het kort de hoofdpunten uit een tekst. 
Signaalwoorden: alles bij elkaar genomen, al met al, concluderend, dan ook, de slotsom is, dus, kortom, om kort te gaan, samenvattend.  

Slide 17 - Slide

Planning VIGV321SH
1. CENTRAAL EXAMEN LEZEN & LUISTEREN – LOCATIE SPORTLAAN – 90 MINUTEN: 19-01-2022 en 02-02-2022

2. EXAMEN SCHRIJVEN – LOCATIE HOFSTRAAT – 60 MINUTEN: 3 opdrachten: 09-05-2022

3. EXAMEN SPREKEN – LOCATIE HOFSTRAAT – PRESENTATIE 4-6 MINUTEN: nog niet bekend

4. EXAMEN GESPREKKEN – LOCATIE HOFSTRAAT – GESPREK 6-8 MINUTEN: nog niet bekend

                       Onderdeel LEZEN & LUISTEREN:                              50% eindcijfer Nederlands
                       Onderdeel Schrijven, spreken en gesprekken: 50% eindcijfer Nederlands




Slide 18 - Slide