Oefentoets periode 2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoorden vervoegen

werkwoordspelling

1. Hij bediend.
2. Hij bedient.

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

Het sexy fokschaap hoort bij....

1. De verleden tijd
2. De tegenwoordige tijd

Tegenwoordige tijd [herhalen]
De docent _______ werkwoordspelling regelmatig.

...... jij ook wel eens moe van de oefeningen werkwoordspelling?

1. Word
2. Wordt
3. Worden
4. Werdt

Tegenwoordige tijd [presenteren]

Morgen _______ Remco de resultaten van zijn onderzoek.

1. presenteert
2. presenteerd
3. presenteerdt
4. presenteer

Tegenwoordige tijd [vinden]

Hoe ______ je zus de film?

Tegenwoordige tijd [verbazen]

Fatima _____________ haar moeder regelmatig.

Voltooide tijd [parkeren]

Daan heeft zijn auto ___________.

[maken]
Jij _____________ vroeger mooie kleiwerkjes.

Samenstelling of afleiding?

Samenstelling of afleiding?

modebranche

1. Samenstelling
2. Afleiding

Samenstelling of afleiding?

keukenapparatuur

1. Samenstelling
2. Afleiding

Samenstelling of afleiding?

deurtje

1. samenstelling
2. afleiding

Samenstelling of afleiding?

moeiteloos

1. Samenstelling
2. Afleiding

Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden

Docent

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

Laptop

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord

Bijzonder

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

Gouden

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord

Gezond

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?

In de laatste minuut scoorde Bram toch nog een doelpunt.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?

Ik ontving zojuist een mailtje van mijn baas over de vergadering van morgen.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Na zo'n drukke week hebben we wel een lang weekend verdiend.

1. drukke
2. drukke, lang
3. zo'n, wel
4. we, lang

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Volgens de dokter is een actieve leefstijl voor iedereen gezond.

1. volgens
2. actieve
3. actieve, gezond
4. voor, gezond

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Jouw

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw

Me

1. persoonlijk vnw.
2. bezittelijk vnw.

Ik ben ______ tas vergeten.

1. me
2. mijn

Ik hou van ______.

1. jou
2. jouw

Heb je ______ die avond gezien?

1. hun
2. hen

______ lopen een eindje verderop.

1. Hun
2. Zij

Een e-mail schrijven

'Beste meneer of mevrouw,'

Dit noem je een...

1. inleiding
2. onderwerp
3. aanhef
4. datering

'Alvast bedankt voor uw hulp.'

Dit hoort in...

1. de aanhef
2. de kern
3. de inleiding
4. het slot

'Deze mail stuur ik omdat...'

Dit hoort in...

1. het onderwerp
2. de inleiding
3. de kern
4. het slot

Een zakelijke brief of e-mail onderteken je met...

1. je voornaam
2. je voor- en achternaam