This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Het Bijvoeglijk Naamwoord
Wat is een Bijvoeglijk Naamwoord?
Slide 1 - Slide
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 2 - Quiz
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord
Slide 3 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Slide
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
1. Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Slide
Herhaling
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 6 - Drag question
Hoe vervoeg je de bijvoeglijk naamwoorden:
bijvoeglijk naamwoord + es
bijvoeglijk naamwoord + e
bijvoeglijk naamwoord + s
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
Slide 7 - Drag question
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.
Slide 8 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est petit
B
La plage est petits
C
La plage est petite
D
La plage est petites
Slide 9 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 10 - Quiz
La voiture est .........
A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand
Slide 11 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert
B
La fleur est verte
Slide 12 - Quiz
M ENKV
M MV
VR ENKV
VR MV
GOED
BON
BONS
BONNE
BONNES
MOOI
BEAU
BEAUX
BELLE
BELLES
NIEUW
NOUVEAU
NOUVEAUX
NOUVELLE
NOUVELLES
OUD
VIEUX
VIEUX
VIEILLE
VIEILLES
BON, BEAU, NOUVEAU, VIEUX
Slide 13 - Slide
La dame est ..........
A
vieux
B
vieu
C
vieille
D
vieilles
Slide 14 - Quiz
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
J'ai eu une _____________ [bon] note pour la dictée d'anglais. [goed] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
Vous avez une _____________ [beau]maison .
Slide 16 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Vous avez une _______ [grand] maison . Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. C'est une matière _____________ [facile] ? Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Slide
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
A
voor
B
achter
Slide 20 - Quiz
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord in het Frans is ACHTER het zelfstandig naamwoord behalve bij de woorden hieronder:
beau, bon, vieux, grand, petit, nouveau
Slide 21 - Slide
GRAND en PETIT zijn de enige bijvoeglijke naamwoorden die vóór het zelfstandig naamwoord komen.
A
B
Slide 22 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? une fille (grande)
A
voor
B
achter
Slide 23 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un ami (nouvel)
A
voor
B
achter
Slide 24 - Quiz
Let op:
Kleuren komen altijd
ACHTER
het zelfstandig naamwoord!
Slide 25 - Slide
bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir
Slide 26 - Drag question
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un .......... pantalon ............. (bleu)
A
voor
B
achter
Slide 27 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.
Slide 28 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
les chats sont gris
B
les chats sont grises
C
les grises chats
D
les gris chats
Slide 29 - Quiz
Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures vertes.
B
Elle porte les chaussures vert.
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: gris?
A
Il porte une chemise gris.
B
Il porte une chemise grisse.
C
Il porte une chemise grise.
D
Il porte une chemise griss
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: rouge?