Werkwoorden Lowan de Seizoenen

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden

Lowan

de Seizoenen

Slide 1 - Slide

schijnen
regenen

Slide 2 - Slide

schijnen

ik schijn
jij schijnt
hij ?
zij ?
wij schijnen
jullie ?
zij ?
regenen

het ?

Slide 3 - Slide

waaien
vriezen

Slide 4 - Slide

waaien

ik   ?    van de fiets
jij ?
hij ?
zij ?
wij waaien van de fiets
jullie ?
zij ?
vriezen

het    ?

Slide 5 - Slide

stijgen
dalen

Slide 6 - Slide

stijgen

ik stijg
jij stijgt
hij ?
zij ?
wij ?
jullie ?
zij ?
het
dalen

ik daal
jij ?
hij ?
zij ?
wij dalen
jullie ?
zij ?
het

Slide 7 - Slide

schaatsen
glijden

Slide 8 - Slide

schaatsen

ik schaats
jij ?
hij ?
zij schaatst
wij schaatsen
jullie ?
zij ?
glijden

ik glijd
jij ?
hij ?
zij glijdt
wij glijden
jullie ?
zij ?

Slide 9 - Slide

stormen

Slide 10 - Slide

stormen

het ?

Slide 11 - Slide

ik
hij
waai
schijn
waait
schijnt

Slide 12 - Drag question

wij 
hij / het
stijgen
dalen
stijgt
daalt

Slide 13 - Drag question

ik
jij
glijdt
schaatst
glijd
schaats

Slide 14 - Drag question

het
regent
vriest
regenen
vriezen
stormt
stormen

Slide 15 - Drag question

de zon
A
schijn
B
schijnt

Slide 16 - Quiz

het
A
waaien
B
waait

Slide 17 - Quiz

het
A
dalen
B
daalt

Slide 18 - Quiz

ik
A
schaats
B
schaatst

Slide 19 - Quiz

het
A
stormt
B
stormen

Slide 20 - Quiz

ik
A
glijden
B
glijd

Slide 21 - Quiz

het
A
regenen
B
regent

Slide 22 - Quiz

hij
A
glijd
B
glijdt

Slide 23 - Quiz

hij
A
schaatst
B
schaats

Slide 24 - Quiz

het
A
stijgt
B
stijgen

Slide 25 - Quiz

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik, jij, hij, zij, wij, jullie of zij.
Of het!

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide