De woorden 'het' en 'een' zijn soms geen lidwoord.
Als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, is het geen lidwoord: het waait, het is heel gezellig, het is vijf uur.
Als je een uitspreekt als één (1), dan is het ook geen lidwoord: Een van hen is mijn neef. Geef mij er ook maar een.