A1: Een overgangscijfer van een 6 of hoger voor alle vakken óf:
A2: Voor één vak een 5 en voor de rest van de vakken een zes of hoger óf:
A3: Voor één vak een cijfer 4 en voor de overige vakken een zes of hoger, waarbij het gemiddelde van alle overgangscijfers een 6,0 of hoger is óf:
A4: Voor twee vakken een overgangscijfer 5 dan wel een 5 en een 4, en voor de overige vakken een 6 of hoger, waarbij het gemiddelde van alle overgangscijfers een 6,0 of hoger is.
én
B: voor BO minimaal een V
én
C: Voor de (kern)vakken Nederlands, Engels en wiskunde tenminste twee overgangscijfers 6 of hoger en geen overgangscijfer lager dan 5