5V diagnostische toets zintuigen en oog

lens
iris
netvlies
zenuw
1 / 28
next
Slide 1: Drag question
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

lens
iris
netvlies
zenuw

Slide 1 - Drag question

Iemand kijkt met een 1 oog naar het midden van een zwarte schijf met een diameter van 50 cm. Deze schijf staat tegen een lichte achtergrond.
De afstand van het oog tot de schijf bedraagt 20 cm. De schijf wordt nu langzaam van het oog verwijderd tot op een afstand van 10 meter.
1) Wordt het beeld van de schijf op het netvlies groter of kleiner?
2) Op welke wijze past de pupil zich aan bij de nieuwe situatie?
A
groter, groter
B
groter, kleiner
C
kleiner, groter
D
kleiner, kleiner

Slide 2 - Quiz

Oudere mensen kunnen dikwijls de krant alleen zonder bril lezen, als ze deze met gestrekte armen voor zich houden. Welke van de genoemde veranderingen kan daarvan de oorzaak zijn?
A
troebelheid hoornvlies
B
troebelheid lens
C
verminderen van elasticiteit lens
D
groter worden van de afstand tussen lens en netvlies

Slide 3 - Quiz

Van buiten naar binnen kom je in je oog drie lagen tegen, wat is de juiste volgorde?
A
Netvlies, Vaatvlies, harde oogvlies
B
Vaatvlies, Netvlies, harde oogvlies
C
Harde oogvlies, vaatvlies, netvlies

Slide 4 - Quiz

Op welke plek van het netvlies moet het licht vallen/samenkomen?
A
Blinde vlek
B
Gele vlek
C
Vaatvlies
D
Hoornvlies

Slide 5 - Quiz

In het oor worden trillingen uit de lucht versterkt. In welk onderdeel van het oor gebeurt dit?
A
Het slakkenhuis
B
De oorschelp
C
De gehoorbeentjes
D
Het trommelvlies

Slide 6 - Quiz

Wat nemen kanalen van het evenwichtsorgaan waar?
A
bewegingen van het hoofd
B
bewegingen van het trommelvlies
C
bewegingen van het oor
D
bewegingen van de spieren

Slide 7 - Quiz

Zet in meest logische volgorde:
-impuls -prikkel -zintuig -hersenen-impuls -reactie
A
-prikkel-impuls-reactie-impuls-zintuig-hersenen
B
-impuls-hersenen-zintuig-prikkel-impuls-reactie
C
-zintuig-impuls-impuls-hersenen-prikkel-reactie
D
-prikkel-zintuig-impuls-hersenen-impuls-reactie

Slide 8 - Quiz

Waar ontstaat een impuls na een prikkel?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de hersenen
D
in de prikkel

Slide 9 - Quiz

Bij oogonderzoek wordt wel eens gebruik gemaakt van stoffen waardoor pupilverwijding optreedt. Door de stoffen worden bepaalde spieren tijdelijk verlamd. Welke spieren zijn tijdelijk verlamd, waardoor deze pupilverwijding optreedt?
A
oogspieren
B
kringspieren in de iris
C
spieren in straalvormig lichaam
D
straalsgewijs lopende spieren in de iris

Slide 10 - Quiz

Kunnen niet-adequate prikkels in een zintuigcel impulsen opwekken?

Zo ja, in welke gevallen?
A
Nee
B
ja, niet-adequate prikkels wekken impuls op als ze heel zwak zijn
C
ja, niet-adequate prikkels wekken een impuls op als ze heel sterk zijn
D
ja, niet-adequate prikkels met dezelfde sterkte als adequate wekken ook een impuls op

Slide 11 - Quiz

iemand is schorsblind als
A
netvlies zo beschadigd is dat geen lichtprikkels worden verwerkt
B
de oogzenuwen niet meer functioneren
C
het hoornvlies troebel is geworden
D
het primaire gezichtscentrum van de hersenen is uitgeschakeld

Slide 12 - Quiz

voor welke drie kleuren licht zijn de drie typen kegeltjes van de mens gevoelig?

Slide 13 - Open question

iemand die bijziend is
A
heeft een bril met positieve lenzen nodig
B
moet minder telefoon/tablet gebruiken
C
heeft een bril met negatieve lenzen nodig
D
moet vaker veraf kijken

Slide 14 - Quiz

noem drie typen zintuigen/receptoren die in de huid te vinden zijn.

Slide 15 - Open question

Wat is GEEN gedrag.
A
Leerling slaapt in de les.
B
Een vleesetende plant vangt een vlieg
C
Hond rolt in het gras.
D
Vogel zit stil op een tak.

Slide 16 - Quiz

Wat is GEEN juiste beschrijving van gedrag?
Gedrag...
A
Is alle waarneembare activiteiten van een dier
B
Is een reactie van een dier op een prikkel
C
Komt tot tot stand door de werking van een spier of klier
D
Komt alleen voor tussen dieren van dezelfde soort

Slide 17 - Quiz

De kniepeesreflex en de pupilreflex zijn gedrag. Zijn deze gedragingen aangeleerd of aangeboren?
A
aangeboren
B
aangeleerd

Slide 18 - Quiz

leren door na te denken
leren door hetzelfde gedrag vaak te herhalen
leren door gedrag na te bootsen
leren doordat het juiste gedrag beloond wordt
leren doordat het verkeerde gedrag bestraft wordt
Beloning
Inzicht
Imiteren
Oefenen
Straf

Slide 19 - Drag question

Welk leerproces hoort bij de omschrijving
Na bepaalde tijd treedt er geen (of mindere) reactie op bij een bepaalde prikkel
Iets leren in de eerste gevoelige periode van je leven
Proefondervindelijk leren
Gedrag dat wordt aangeleerd door beloning of straf
gedrag van soortgenoten t.o.v. elkaar
Leren door het gedrag van soortgenoten na te doen
In een onbekende situatie wordt de oplossing van een probleem gevonden door ervaringen op een andere wijze te combineren
Gewenning
Inprenting
Trial and error
Conditionering
Sociaal gedrag
Imitatie
Inzicht

Slide 20 - Drag question

een gebied verdedigen tegen soortgenoten
ieder individu kent zijn plek in de groep
samenwerken voor voortplanting
paarvorming
rangorde
territorium

Slide 21 - Drag question

Begrippen Sociaal gedrag 
Definitie
Begrip
Gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar
Gedrag dat ontstaat als de motivatie voor 2 gedragssystemen even groot is
De volgorde binnen een populatie van meest tot minst dominante individu
Gedrag waarbij een bepaald gebied wordt verdedigt tegen indringers
Prikkels bij sociaal gedrag 
Omgevormde handelingen die afstammen van gedrag uit andere gedragssystemen die worden gebruikt bij baltsgedrag.
Signaalgedrag dat dient om de agressie van het dominante dier te doen afnemen
Sociaal gedrag
Verzoeningsgedrag
Signalen
Rangorde
Conflictgedrag
Territoriumgedrag
Geritualiseerd gedrag

Slide 22 - Drag question

Begrippen paragraaf 6
Definitie
Begrip
Gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar
Gedrag dat ontstaat als de motivatie voor 2 gedragssystemen even groot is
De volgorde binnen een populatie van meest tot minst dominante individu
Gedrag waarbij een bepaald gebied wordt verdedigt tegen indringers
Prikkels bij sociaal gedrag 
Omgevormde handelingen die afstammen van gedrag uit andere gedragssystemen die worden gebruikt bij baltsgedrag.
Signaalgedrag dat dient om de agressie van het dominante dier te doen afnemen
Sociaal gedrag
Verzoeningsgedrag
Signalen
Rangorde
Conflictgedrag
Territoriumgedrag
Geritualiseerd gedrag

Slide 23 - Drag question

Wat is een sleutelprikkel?
A
een klein stukje van gedag dat ethologen onderzoeken.
B
een overdreven prikkel die door reclamemakers wordt gebruikt.
C
een prikkel die altijd hetzelfde gedrag oproept.
D
een signaal waarmee een dominant dier aangeeft dat hij de baas is.

Slide 24 - Quiz

Wat is de sleutelprikkel voor de kniepeesreflex?
A
Een schop of klap tegen je bovenbeen
B
Een schop of klap tegen je onderbeen
C
Een schop of klap op je kniepees
D
Een schop of klap op je knieschijf

Slide 25 - Quiz

Een supranormale prikkel (vergeleken met een sleutelprikkel) is:
A
Een sterkere prikkel voor hetzelfde gedrag.
B
Een kunstmatige prikkel voor hetzelfde gedrag.
C
Een aangeboren prikkel voor hetzelfde gedrag.
D
Een aangeleerde prikkel voor hetzelfde gedrag.

Slide 26 - Quiz

Aangeboren (erfelijk)
Aangeleerd
organisme met korte levensduur
organisme met lange levensduur
gedrag nodig voor overleving jong dier
organisme in een veel veranderende omgeving
Baltsgedrag solitaire dieren

Slide 27 - Drag question

Klimaatverandering heeft ook invloed op diergedrag. Bijvoorbeeld: door het steeds iets vroeger intredende seizoen van insecten, vindt tegenwoordig gemiddeld ieder jaar een halve dag eerder het broedseizoen van de koolmees plaats. Bij een groot voedselaanbod is de koolmees eerder geneigd voortplantingsgedrag te vertonen.
Wat zijn de juiste combinaties? Zet de woorden op de juiste plaats.
neiging tot voorplantingsgedrag
voedselaanbod
hoeveelheid oestrogeen bij het vrouwtje
baltsen en een nestje zoeken 
motivatie
externe prikkel 
interne prikkel
effectief gedrag

Slide 28 - Drag question