1. Teken een assenstelsel. Teken deze niet te klein, want dan wordt het erg priegelwerk.
2. Zet bij elke as een grootheid, met de bijbehorende eenheid. Gebruikelijk is om de onafhankelijke variabele op de horizontale
as te plaatsen en de afhankelijke variabele op de verticale as.
3. Zet langs beide assen een regelmatige schaalverdeling. Voorbeelden van regelmatige schaalverdelingen zijn:
0,1 – 0,2 – 0,3 – 0,4 – … (stappen van 0,1)
0 – 1 – 2 – 3 – 4 – … (stappen van één)
0 – 2 – 4 – 6 – 8 – … (stappen van twee)
0 – 5 – 10 – 15 – 20 – …(stappen van vijf)
4. Teken de meetresultaten uit de tabel in als
kruisjes.
5. Probeer eerst een rechte lijn door alle punten te tekenen. Dan zul je zien dat nooit alle punten op die rechte lijn liggen. Dat
komt omdat metingen nooit helemaal precies zijn. Daardoor kunnen punten net naast de lijn terechtkomen. Trek dan een lijn
die zo goed mogelijk tussen of door de punten gaat. Let er wel op dat er evenveel punten onder als boven de lijn liggen.
Maak gebruik van een liniaal.
6. Soms lukt het niet om zo een rechte lijn te trekken. Teken dan een vloeiende lijn met zo weinig mogelijk bochten tussen de
punten door. Teken nooit de lijn zigzaggend van punt naar punt.