Boekje basis hoofdstukken 1 t/m 7

Boekje basis 
hoofdstukken 1 t/m 7
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Boekje basis 
hoofdstukken 1 t/m 7

Slide 1 - Slide

'Ik eet graag zoet fruit zoals druiven of kersen.'
In deze zin is sprake van een:
A
toelichtend verband
B
doel-middel verband
C
vergelijkend verband
D
toegevend verband

Slide 2 - Quiz

'Als het gaat stormen, pak ik wel de bus i.p.v. de fiets.'
In deze zin is sprake van een:
A
doel-middel verband
B
voorwaardelijk verband
C
redengevend verband
D
tegenstellend verband

Slide 3 - Quiz

'Mijn zus is kleiner dan ik, daardoor word ik altijd als de oudste gezien.'
In deze zin is sprake van een:
A
vergelijkend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
concluderend verband

Slide 4 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de volgende signaalwoorden:
ofschoon, weliswaar, hoewel
A
toelichtend tekstverband
B
samenvattend tekstverband
C
toegevend tekstverband
D
tegenstellend tekstverband

Slide 5 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de volgende signaalwoorden:
opdat, zodat, waarvoor
A
doel-middel tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
redengevend tekstverband
D
toelichtend tekstverband

Slide 6 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de volgende signaalwoorden:
vervolgens, om te beginnen, tevens
A
toelichtend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
vergelijkend tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 7 - Quiz

De hoofdgedachte van een alinea staat in de kernzin.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 8 - Quiz

Het publiek van een schrijver zijn zijn lezers.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 9 - Quiz

Want en immers zijn signaalwoorden voor een standpunt.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 10 - Quiz

In welk deel van een tekst kunnen deelonderwerpen staan?
A
In het middenstuk
B
In het slot
C
In de inleiding
D
In de inleiding, het middenstuk en het slot

Slide 11 - Quiz

Bij welke tekststructuur lees je in het slot een conclusie?
A
argumentatiestructuur
B
aspectenstructuur
C
probleem-oplossingsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 12 - Quiz

In de inleiding van een tekst lees je een vraag. Welke tekststructuur zou deze tekst kunnen hebben?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor-en nadelenstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 13 - Quiz

Wat moet er op de puntjes komen staan?
De ....... is een zin die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het ...... gezegd wordt.

Slide 14 - Open question

Welk tekstdoel past bij de volgende omschrijving:
Het publiek een mening laten overnemen.
A
activeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
amuseren

Slide 15 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst is:
Een nieuwe CV-ketel is goedkoper dan een warmtepomp.
Wat is waarschijnlijk het tekstdoel van deze tekst?
A
amuseren
B
opiniëren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 16 - Quiz