Wanneer gebruik je een komma
1. Tussen
2 persoonsvormen die naast elkaar staan.
Bv. Als ik op vakantie ga, vlieg ik altijd vanaf Eindhoven.
2. Bij een opsomming (als er meerder dingen achter elkaar worden genoemd).
Bv. In de auto luisteren we naar popmuziek, techno, house en rockmuziek
3. Voor een voegwoord. Een voegwoord verbindt 2 zinnen met elkaar (omdat, doordat, wanneer, zoals, maar, want, dus)
Bv. Ik wilde graag de Eiffeltoren beklimmen, maar hij was gesloten.
We hebben een vervanger, omdat de docent ziek is.