This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Economie leerjaar 3
Slide 1 - Slide
Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.
Afronden van procenten: 1 decimaal.
Afronden getallen: 1 decimaal.
Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.
Tenzij er anders gevraagd wordt.
Slide 2 - Slide
Afronden € 4,5799 wordt
Slide 3 - Open question
Afronden 3,53529% wordt
Slide 4 - Open question
Afronden € 79,998 wordt
Slide 5 - Open question
Afronden 4,53529 wordt
Slide 6 - Open question
Wat heb je liever € 50,- per maand of € 12,50 per week?
Slide 7 - Open question
Rekenen met dagen/weken/maanden
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Stel je krijgt 6 euro zakgeld per week. Hoeveel krijg je dan per maand?
Slide 10 - Open question
Maud heeft een maandbegroting gemaakt. Inkomsten: zakgeld €19,50, oppasgeld €15,- Uitgaven: schoolkantine €10, sport €9 en tijdschrift €4,50
Hoeveel zakgeld krijgt ze per week?
Slide 11 - Open question
Rekenen van maand naar jaar, week etc.
1 jaar = ? maanden
1 jaar = ? weken
1 jaar = ? dagen
1 jaar = ? kwartalen
1 kwartaal = ? maanden
Altijd eerst naar jaar en dan naar dag/week/maand!
Slide 12 - Slide
€ 22,50 per maand is
A
€ 5,63 per week
B
€ 5,- per week
C
€ 5,19 per week
D
€ 370,- per jaar
Slide 13 - Quiz
Wat is het maandloon als ik wekelijks € 37,25 euro verdien?
A
€ 167,63
B
€ 161,42
C
€ 161,41
D
€ 149,-
Slide 14 - Quiz
€ 345,- per kwartaal is..
A
€ 1.035,- per jaar
B
€ 115,- per maand
C
€ 86,25 per maand
D
€ 26,53 per week
Slide 15 - Quiz
Rekenen in de juiste volgorde
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Video
6 + 3 x 2 =
Slide 18 - Open question
39 : 3 - 12 =
Slide 19 - Open question
62−√81−10=
Slide 20 - Open question
Sylvia doet aan atletiek, tijdens een training loopt zij 3x 100m sprint, 2x 800m en nog 2 uitlooprondjes van 500 meter per stuk. Bereken hoeveel meter heeft Sylvia gelopen in totaal?
Slide 21 - Open question
(37−10):3+48:8=
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Slide
Consumentenprijs
verkoopprijs + btw = consumentenprijs
0% btw
9% btw
21% btw
Wat de consument betaalt
BTW tarieven
21% geldt voor secundaire goederen (niet noodzakelijke goederen) en verkopen aan het buitenland.
9% geldt voor basisbehoeften en sommige diensten die de overheid wil stimuleren (kapper/schilder/reparatie fiets).
0% geldt voor vrijgestelde goederen en diensten zoals onderwijs, artsbezoek.
Slide 24 - Slide
Hoeveel procent btw betaal je voor de volgende producten?
21%
9%
0%
21%
9%
0%
Slide 25 - Drag question
Rekenen met btw
Consumentenprijs: de prijs inclusief btw, dit moet je in de winkel betalen als je iets koopt.
Verkoopprijs: de prijs voor een artikel zonder de btw, dit ontvangt het bedrijf.
Slide 26 - Slide
De btw op een fiets is 21%. De verkoopprijs is € 350,-. Bereken de consumentenprijs.
Slide 27 - Open question
De btw op een appel is 6%. De prijs van een appel zonder btw is € 0,50. Bereken de verkoopprijs inclusief btw.
Slide 28 - Open question
Een boek kost inclusief BTW €25,-. De btw is 21%. Wat is de prijs exclusief btw?
Slide 29 - Open question
Een telefoon kost normaal € 900,- Je krijgt 20% korting Hoeveel moet je nu betalen?
Slide 30 - Open question
Op een paar Adidas schoenen van € 79,- krijg je 20% korting. Hoeveel korting is dat?
Slide 31 - Open question
Een kaartje voor de Efteling kost € 38,- Er wordt 15% korting gegeven, hoeveel korting krijg je dan?