Ch. 6 | Een vraag stellen | VWO1

1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Overhoren woordenlijst
Uitleg een vraag stellen
Opdrachten maken WB

> Bij tijd over een Blooket?

Ben je eerder klaar? 
Iets voor jezelf gaan doen.

Slide 2 - Slide

Een vraag stellen en français
  1. Zet een vraagteken achter de zin:

    Ton chien s'appelle Chico.  > Ton chien s'appelle Chico?

  2. Gebruik een vraagwoord. Er zijn er aardig wat!

Slide 3 - Slide

Vraagwoorden gebruiken
Voorbeelden:
Tu habites ?
Comment tu t'appelles?
Qui est ta soeur?
Qu'est-ce que vous avez mangé?
Ton anniversaire est quand?

Slide 4 - Slide

Vraagwoorden
où = waar
quand = wanneer
comment = hoe
combien = hoeveel
pourquoi = waarom
qui = wie
qu’est-ce que = wat

Slide 5 - Slide

Vertaal: hoeveel
A
combien
B
quand
C
pourquoi
D
comment

Slide 6 - Quiz

Vertaal: waar
A
quand
B
qu'est-ce que
C
qui
D

Slide 7 - Quiz

Vertaal: Waar is de Eiffeltoren?
A
Qui est la Tour Eifel?
B
Quand est la Tour Eifel?
C
Où est la Tour Eifel?

Slide 8 - Quiz

Welke ontbreekt?
Le métro arrive ______ ?
A
qui
B
combien
C
quand
D
qu'est-ce que

Slide 9 - Quiz

Combien / Qui est la fille blonde là-bas?
A
Combien
B
Qui

Slide 10 - Quiz

Combien / Qui est la fille blonde là-bas?
A
Combien
B
Qui

Slide 11 - Quiz

Tu vas à Paris comment / où?
A
comment
B

Slide 12 - Quiz

Wat gaan we doen?
Overhoren woordenlijst
Uitleg een vraag stellen
Opdrachten maken WB

> Bij tijd over een Blooket?

Ben je eerder klaar? 
Iets voor jezelf gaan doen.
timer
20:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Een vraag stellen: en français
  1. Zet een vraagteken achter de zin:
    Gewone zin: Ton chien s'appelle Chico.
    Vraag: Ton chien s'appelle Chico?

  2. Gebruik een vraagwoord. Er zijn er aardig wat!

Slide 15 - Slide

Vraagwoorden
où = waar
quand = wanneer
comment = hoe
combien = hoeveel
pourquoi = waarom
qui = wie
qu’est-ce que = wat

Slide 16 - Slide

Vraagwoorden gebruiken
Tu habites ?
Comment il s'appelle?

Qui est ta soeur?
Qu'est-ce que vous avez mangé?

Ton anniversaire est quand?
Le chien,
comment
il s'appelle?
De hond: hoe heet hij?

Slide 17 - Slide

Wat gaan we nu doen?
Doe je boek open op blz. 64
Bekijk het plaatje goed.

Maak dan opdr. 23 op blz. 68
Ben je klaar? Maak ook 24.

Na het bespreken een woordzoeker.
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Bedankt voor de aandacht
Graag gedaan doei

Slide 19 - Slide

Goedemorgen.....!!!

Slide 20 - Slide