Grammar - week 1 - 4VMBO

Grammar bovenbouw
Onderdeel 30 - 31  - 32 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar bovenbouw
Onderdeel 30 - 31  - 32 

Slide 1 - Slide

Wat ga je leren/herhalen?
  • Het verschil tussen hoofdtelwoorden en rangtelwoorden;
  • Data, seizoenen, tijden en de kalender.

Slide 2 - Slide

Hoofdtelwoorden
-> aantal
1, 2, 3, 4, 5 ... 25, 100, 1000 etc.

Hij at zestien hotdogs tijdens de wedstrijd.

He ate sixteen hotdogs during the contest.

Rangtelwoorden
-> volgorde

Hij was de eerste coureur de Grand Prix won.

He was the first driver who won the Grand Prix.


Slide 3 - Slide

Hoe schrijf je dat?  (hoofdtelwoorden)
1-10: One, two, three, four, five, six, seven, eight, nine, ten;
11-20: Eleven, twelve, thirteen, fifteen, eighteen, twenty;

21-100: twenty-one, thirty-two, forty-three, fifty-four, one hundred, one hundred and one, two hundred and forty-two.
Getal boven de twintig --> verbindingsstreepje!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Rangtelwoorden

- Vaak afgekort met de laatste twee letters


first = 1st
second = 2nd
third = 3rd
fourth = 4th
fifth = 5th
sixth = 6th
seventh = 7th
eighth = 8th
ninth = 9th
tenth = 10th
twelfth = 12th
sixteenth = 16th
nineteenth = 19th
twentieth = 20th

Slide 6 - Slide

Let op! 

- Vaak afgekort met de laatste twee letters

Let op de spelling bij:
fifth, eighth, ninth, twelfth, eighteen (één t) 
en twentieth (y → ieth).
first = 1st
second = 2nd
third = 3rd
fourth = 4th
fifth = 5th
sixth = 6th
seventh = 7th
eighth = 8th
ninth = 9th
tenth = 10th
twelfth = 12th
sixteenth = 16th
nineteenth = 19th
twentieth = 20th

Slide 7 - Slide

zero (getal)


nought (getal)
nil (sport)



oh
zero

Slide 8 - Slide

My phone number is +1 (679) -123-040
How do you pronounce the 0's?
A
nought
B
nil
C
zero
D
oh

Slide 9 - Quiz

the British word for '0' (number)
A
nought
B
nil
C
zero
D
oh

Slide 10 - Quiz

It's .... degrees Celsius outside.
It is almost freezing!
A
nought
B
nil
C
zero
D
oh

Slide 11 - Quiz

Telling the Time
3:00 =   it’s three o’clock
3:05 = it’s five past three
3:10 = it’s ten past three
3:15 = it’s a quarter past three
3:20 = it’s twenty past three
3:25 = it’s twenty-five past three
3:30 = it’s half past three
3:35 = it’s twenty-five to four
3:40 = it’s twenty to four
3:45 = it’s a quarter to four
3:50 = it’s ten to four
3:55 = it’s five to four
4:00 = it’s four o’clock =

Slide 12 - Slide

What time is it?
It is ...

Slide 13 - Open question

What time is it?
It is ...

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

3.30
(24 hr clock to AM/PM)
A
3.30 PM
B
3.30 AM

Slide 16 - Quiz

19.30
(24 hr clock to AM/PM)
A
7.30 PM
B
7.30 AM

Slide 17 - Quiz

The Calendar 
spring, summer, autumn / fall, winter.
Hoofdletters!

Slide 18 - Slide

Hoofdletters bij maanden!

Slide 19 - Slide

Verbeter de foute woorden. Schrijf alleen de foute woorden op.

My mom's birthday is on December 2st. She doesn't like it though. She wishes her birthday was in Summer. Her birthday was on a wednesday in 2020. My birthday is on Saturday, the nined of January.

Slide 20 - Open question

Hoe schrijf ik dan een datum?

Slide 21 - Slide

Manier 1
Let op! Rangtelwoorden
bijv. 2 mei 

= de tweede dag van mei: 
the second of May.

maandag 3 maart? -->
 = Monday, the third of March. Denk om de komma na de naam van de dag.
Manier 2 
Let op! Rangtelwoorden
bijv. 2 mei 

May, the second
(met een komma na de maand).

Slide 22 - Slide

Schrijf de datum op van jouw verjaardag
(dag + maand)
Write down your birthday (date + month).
Schrijf het voluit op!

Slide 23 - Open question

Datums verkort opgeschreven:


...in British English:
 day – month – year, 

I was born on 4/15/1993




.
.. in American English
 month – day – year. 

I was born  on 4/15/1993
hoe je het voluit zegt, blijft hetzelfde.

Slide 24 - Slide

Wat is de datum van vandaag in het Brits Engels
(verkort opgeschreven)?
A
8/1/2021
B
1/8/2021

Slide 25 - Quiz

Welke datum is het morgen (Amerikaans Engels verkort - dus alleen met cijfers)?

Slide 26 - Open question

Wat ga je maken?
Grammar 
onderdeel 30.1 - 30.2 - 30.3
onderdeel 31.1 - 31.2 - 31.3
onderdeel 32.1 - 32.3 - 32.3 
--> Online of in je boekje. 

Slide 27 - Slide