2vwo - chapitre 2 - bron C poser une question

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Tu sais poser une question?

Slide 2 - Slide

Posez une question à l'inversion

Slide 3 - Mind map

Poser une question
Il y a trois manières - Er zijn drie manieren!
Elle est malade.
Elle est malade?
Est-elle malade?
Est-ce qu'elle est malade?

Slide 4 - Slide

Comment poser une question?

Slide 5 - Slide

Tu parles français.
Il y a trois manières - Er zijn drie manieren!

  1. De zin blijft hetzelfde, je zet er alleen een vraagteken achter en je verandert je toon: tu parles français?
  2. Inversie: je draait de persoonsvorm en het onderwerp om en je zet er een streepje tussen: parles-tu français?
  3. Je zet 'est-ce que' voor de zin: est-ce que tu parles français?

Slide 6 - Slide

Welke vraag is een inversie/omkering?
A
Vous parlez francais?
B
Parlez-vous francais?
C
Parlez vous francais?
D
Est-ce que vous parlez francais?

Slide 7 - Quiz

Welke zin is GEEN correcte vraagzin?
A
Fais-tu du foot?
B
Tu est-ce que fais du foot?
C
Tu fais du foot?
D
Est-ce que tu fais du foot?

Slide 8 - Quiz

Maak de zin vragend op drie manieren.

Tu manges cinq fruits par jour.

Slide 9 - Open question

Vraagwoorden

Slide 10 - Slide

Poser une question
Met vraagwoord!
  1. Tu fais du sport quand?
  2. Quand fais-tu du sport?
  3. Quand est-ce que tu fais du sport?

Slide 11 - Slide

qui
quand

Slide 12 - Drag question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Tu vas en vacances où?

Slide 13 - Open question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Ton anniversaire, c'est quand?

Slide 14 - Open question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Comment tu viens à l'école?

Slide 15 - Open question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Pourquoi est-ce que tu choisis le français l'année prochaine?

Slide 16 - Open question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Tu as combien de frères?

Slide 17 - Open question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Qui est ton meilleur ami?

Slide 18 - Open question

Welk woord uit de volgende zin is een vraagwoord en wat betekent het:
Qu'est-ce que tu fais ce week-end?

Slide 19 - Open question

Leg in je eigen woorden uit: Quels sont les 3 manières pour poser une question?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide