DUITS Hoofdstuk 2

DUITS LEREN
De Duitse taal lijkt veel op de Nederlandse taal. 
Veel Nederlanders kunnen een Duitse geschreven of gesproken tekst redelijk begrijpen. 
Zelf Duits spreken of schrijven is een stuk moeilijker. 
Daarom hebben we in de eerste lessen een aantal video's bekeken om standaardzinnen te leren. 
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

Items in this lesson

DUITS LEREN
De Duitse taal lijkt veel op de Nederlandse taal. 
Veel Nederlanders kunnen een Duitse geschreven of gesproken tekst redelijk begrijpen. 
Zelf Duits spreken of schrijven is een stuk moeilijker. 
Daarom hebben we in de eerste lessen een aantal video's bekeken om standaardzinnen te leren. 

Slide 1 - Slide

zich voorstellen / spellen 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

ik
A
ich
B
du
C
er
D
sie

Slide 6 - Quiz

wij
A
wir
B
ihr
C
sie
D
Sie

Slide 7 - Quiz

jij bent
A
ich bin
B
du bist
C
er ist
D
sie ist

Slide 8 - Quiz

jullie zijn
A
wir sind
B
ihr seid
C
sie sind
D
Sie sind

Slide 9 - Quiz

het is
A
er ist
B
sie ist
C
es ist
D
sie sind

Slide 10 - Quiz

Goedemorgen
A
Guten Tag
B
Guten Morgen
C
Guten Abend
D
Gute Nacht

Slide 11 - Quiz

de ouders
A
der Vater
B
die Mutter
C
das Kind
D
die Eltern

Slide 12 - Quiz

de broers en zussen
A
der Sohn
B
die Tochter
C
der Bruder
D
die Geschwister

Slide 13 - Quiz

de zus
A
die Geschwister
B
der Bruder
C
die Schwester
D
die Tochter

Slide 14 - Quiz

HOOFDSTUK 2 DE GETALLEN / DIE ZAHLEN
pagina 37 opdracht 2.01 
verschillende mensen stellen zich voor
luister naar het fragment en beantwoord de vragen
luister nog een keer om te controleren
doe hetzelfde bij opdracht 2.02
deze opdracht gaat over een gesprek bij een hotel

Slide 15 - Slide

getallen
je hebt getallen vaak nodig, bijvoorbeeld voor
je leeftijd, je verjaardag
je adres en postcode
je telefoonnummer 
de datum, de tijd 
je kunt de getallen het beste leren met een video 
(zie volgende dia)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

gespreksopdrachten pagina 39
Hoe doe je dat? 
voorbeeld
VRAAG: Wie viel kostet die Einbaukommode jetzt? 
ANTWOORD: Die Einbaukommode kostet (jetzt)
 vierundsiebzig euro

Doe hetzelfde met de andere opdrachten.

Slide 18 - Slide

rangtelwoorden / datum
Rangtelwoorden zijn in het Nederlands bijvoorbeeld 
eerste, tweede, derde, vierde, vijfde enzovoorts
In het Duits 
erste, zweite, dritte, vierte, fünfte und so weiter
In het Duits heb je de rangtelwoorden nodig voor de datum.
niet der fünf Mai
maar der fünfte Mai

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

opdrachten maken & oefenen
leer de rangtelwoorden op pagina 40 
leer de maanden op pagina 41 
maak opdracht 2.08 op pagina 41 

herhalen = oefenen
lees alles wat je gedaan hebt hardop (thuis)

Slide 21 - Slide

op 3 februari
A
am zweiten Januar
B
am dritten Februar
C
am vierten März
D
am fünften April

Slide 22 - Quiz

op 9 augustus
A
am sechsten Mai
B
am siebten Juni
C
am achtsten Juli
D
am neunten August

Slide 23 - Quiz

op 12 november
A
am zehnten September
B
am elften Oktober
C
am zwölften November
D
am zwanzigsten Dezember

Slide 24 - Quiz

op de tweede verdieping
A
im ersten Stock
B
im zweiten Stock
C
im dritten Stock
D
im vierten Stock

Slide 25 - Quiz

pagina 42: begroeten en afscheid nemen
bestudeer pagina 42 
maak opdracht 2.09

herhalen = oefenen 
lees alles wat je gedaan hebt hardop (thuis)

Slide 26 - Slide

pagina 43/44: telefoongesprek
luister naar het telefoongesprek en lees mee op pagina 43
lees de vragen op pagina 44
luister nog eens naar het gesprek en lees mee
beantwoord de vragen
voer het gesprek met een klasgenoot
wissel van rol 

Slide 27 - Slide

opdracht 2.11 een paar aanwijzingen
Zimmernummer - komme  - wollen 
Und Ihr name ist ... ? - Woher kommen Sie ?
im ersten Stock - Sie wünschen ? 
Wo ...? - Gern geschehen

Alles ingevuld? 
Voer het gesprek met een klasgenoot en wissel van rol. 

Slide 28 - Slide

Waarvandaan?
A
Wie?
B
Wo?
C
Wer?
D
Woher?

Slide 29 - Quiz

Graag gedaan.
A
Sie wünschen?
B
Ihre Telefonnummer?
C
Ihre Adresse?
D
Gern geschehen.

Slide 30 - Quiz

pagina 45/46: de kloktijden
Es ist acht Uhr. 
Um acht Uhr. 
Von acht Uhr bis zehn Uhr dreissig. 
Es dauert Zwei Stunden und dreissig Minuten. 

bestudeer de informatie over de kloktijden op pagina 45 
e/of bekijk de video (volgende dia) 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

opdrachten kloktijden
maak de opdrachten op 
pagina 45 
pagina 46

Slide 33 - Slide

opdrachten pagina 47/48
bekijk het filmpje bij opdracht 2.14; doe daarna de opdracht 
bekijk het filmpje bij opdracht 2.15; doe daarna de opdracht 

doe de opdrachten 2.16 en 2.17 op pagina 48

tip: aan het eind van het hoofdstuk op pagina 55/56 
kun je ook nog woorden en zinnen vinden

Slide 34 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden
ik, jij, hij, zij, het
ich, du, er, sie, es

wij, jullie, zij, u
wir, ihr, sie, Sie 

oefen de Duitse persoonlijke voornaamwoorden hardop 

Slide 35 - Slide

onderwerp + persoonsvorm
persoonlijke voornaamwoorden zijn belangrijk
net als in het Nederlands past 
het werkwoord (persoonsvorm) zich aan 
aan de persoon (onderwerp) die iets doet
ik studeer - jij studeert
ich studiere  - du studierst 

Slide 36 - Slide

haben, sein, werden
de werkwoorden 
hebben, zijn, worden/zullen
worden veel gebruikt

haben = hebben 
sein = zijn 
werden = worden / zullen 

Slide 37 - Slide

vervoeging van werkwoorden
op de volgende dia's vind je rijtjes 
met de vervoeging van de werkwoorden
haben - sein - werden

oefen/herhaal deze rijtjes steeds hardop
in de aangegeven volgorde

Slide 38 - Slide

ik heb 
jij hebt
hij heeft
zij heeft 
het heeft 
wij hebben 
jullie hebben 
zij hebben 
u heeft
ich habe
du hast 
er hat 
sie hat
es hat 
wir haben 
ihr habt 
sie haben
Sie haben

Slide 39 - Slide

ik ben 
jij bent
hij is 
zij is 
het is 
wij zijn 
jullie zijn 
zij zijn 
u bent
ich bin
du bist
er ist
sie ist
es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

Slide 40 - Slide

ik word
jij wordt
hij wordt
zij wordt
het wordt
wij worden
jullie worden 
zij worden 
u wordt
ich werde 
du wirst
er wirt
sie wirt
es wirt
wir werden
ihr werdet
sie werden
Sie werden

Slide 41 - Slide

ik zal
jij zult
hij zal
zij zal
het zal
wij zullen
jullie zullen
zij zullen
u zult
ich werde 
du wirst
er wirt
sie wirt
es wirt
wir werden
ihr werdet
sie werden
Sie werden

Slide 42 - Slide

opdrachten
met behulp van het schema op pagina 50 onderaan
kun je de opdrachten 2.19 en 2.20 maken 
op pagina 51 en 52 

let op: gebruikhet schema op pagina 50 om de opdrachten te maken EN te controleren

Slide 43 - Slide

pagina 52/53
doe hetzelfde met het schema op pagina 52 onderaan 
en 
opdracht 2.21 op pagina 53

Slide 44 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden
Verschillende persoonlijke voornaamwoorden. 
Als onderwerp: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij

Als lijdend voorwerp: 
mij, jou, hem, haar, het, ons, jullie, hen

Hoe zit dat in het Duits? Bekijk de video ...

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Video

persoonlijke voornaamwoorden
video 0.00 - 1.13 de persoonlijke vnw als onderwerp

video 1.14 - 1.55 de persoonlijke vnw als lijdend voorwerp

video 1.56 - 2.41 de persoonlijke vnw als meewerkend voorwerp

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video