Les 12 framing, herhalen so stof, jongerenvertegenwoordiger

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom
Op tafel:  
huiswerk, oefenboek Kern
map,  pen/potlood
laptop

In STILTE lezen

Slide 2 - Slide

Agenda 

1. Nakijken van je huiswerk 
2. Verder met hoofdstuk 7: meningen en argumenten 
3. Herhalen stof
4. Lezen
5. Numo 

--> jongerenvertegenwoordiger VN

Slide 3 - Slide

Beoordelingselement 1: (Grote) toets

1. Schrijven  
2. Kern handboek Taalgebruik Hoofdstuk 1 t/m 5 + 7, Taal en cultuur hoofdstuk 11 (redeneren), 13 (Betrouwbaarheid van teksten), 14 (framing)
3. Kern oefenboek hst 1A, B, C, (G) + hst 4A, B, C, (G)


Beoordelingselement 2: 
Boek lezen als project (met andere docent) in groepen met opdrachten
Beoordelingselement 3:
Numo
Leerplan spelling (3F) AF

Slide 4 - Slide

 3 technieken voor in een debat
1. ethos
2. pathos
3. logos
Tip: 
Maak aantekeningen!

Slide 5 - Slide

Handboek hst 2 - Taalgebruik blz. 46/47

Elke tekst heeft een of meerdere doelen. 
Er komt een aantal doelen bij (bijv. ordenen en verklaren)
Bepaalde tekstsoorten komen vaker voor bij bepaalde tekstdoelen. 
Een tekstvorm = wat voor soort tekst het is. 
Een zelfde tekstdoel kan in meerdere tekstvormen geschreven worden.  


Slide 6 - Slide

Tekstsoorten 
Drie soorten:

1. Verhalend
2. informerend
3. Waarderend

blz. 44/45 handboek

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Tekstverbanden = verbanden in een tekst

  • Soort verband + signaalwoord
  • Signaalwoorden: geven verbanden aan tussen alinea's, zinnen en delen van zinnen
  • Niet per se de tabel leren, wel de voorbeeldzinnen!


Handboek, taalgebruik 5: pagina 52

Slide 14 - Slide

Ik ben wat later, want ik heb de tram gemist. 

Slide 15 - Slide

Aan het einde van deze les:

T1: kun je meningen, argumenten, feitelijke en niet-feitelijke uitspraken herkennen omdat je de oefeningen in het handboek hebt gemaakt
T2: Kun je uitleggen waarom een uitspraak een mening, argument, feitelijke of niet-feitelijke uitspraak is. 

Slide 16 - Slide

Samen nakijken
Nakijken oefenboek 
 vraag 9 en 10 
blz. 16/17



Slide 17 - Slide

Antwoorden 9
9 a Uiteindelijk doe je toch veel dingen zoals je ze van je ouders hebt geleerd/zoals je ouders ze ook doen. Daarmee wil Liesbeth Hop duidelijk maken dat de invloed van ouders op hun kinderen best groot is/dat de opvoeding niet zomaar weg is.
 b De moeder is bang dat influencers een grote invloed zullen hebben op haar zoon.
 c De ideeën die influencers uitdragen komen niet overeen met de manier waarop de moeder haar zoon heeft opgevoed.
 d De invloed van influencers op jongeren valt wel mee.

Slide 18 - Slide

Antwoorden 9
e Liesbeth Hop geeft twee argumenten:
1: Het is heel normaal wat de zoon doet. Jongeren zijn op deze leeftijd bezig met het ontdekken van hun eigen identiteit en eigen normen en waarden. Daarbij kijken ze niet alleen naar de waarden van hun ouders, maar ook naar de waarden van anderen.
2: De waarden die ouders hun zoon hebben meegegeven, zijn niet zomaar verdwenen. Als hij ouder is, zal hij die ideeën beter begrijpen / zal hij die ideeën zelf ook uitdragen.
 
f De vraag wordt niet echt beantwoord, want Liesbeth Hop zegt niet of de invloed van influencers goed of fout is. Zij zegt alleen dat die invloed minder groot is dan de moeder vreest.

Slide 19 - Slide

Antwoorden 10
 a De populairste boeken zijn niet per se slecht, maar lijken wel heel erg op elkaar.
 b Internetleesclubs op Tiktok en Instagram komen de variatie van het boekenaanbod (het gebodene) niet ten goede.
 c Remarque vindt het zonde om steeds dezelfde soort boeken te lezen.
 d Algoritmes en commerciële uitgevers bepalen nu welke boeken jongeren lezen. Dat zijn steeds dezelfde boeken. Remarque vindt dat bibliothecarissen, boekhandelaren, docenten en ouders betere boeken kunnen aanraden.

Slide 20 - Slide

Antwoorden 10
e Het is een lang gedicht dat in straattaal geschreven is.
Het is spannend. Het is gevoelig. Het gaat speels om met de conventies van poëzie.
Reynolds spreekt (voor de verandering) jongens aan. Het boek is een welkome afwisseling in een zee van gelijksoortige boeken.
 f Het is een lang gedicht dat in straattaal geschreven is.
Het is spannend.  niet-feitelijk
Het is gevoelig.  niet-feitelijk
Het gaat speels om met de conventies van poëzie.  niet-feitelijk
Reynolds spreekt (voor de verandering) jongens aan.  feitelijk
Het boek is een welkome afwisseling in een zee van gelijksoortige boeken.  feitelijk

Slide 21 - Slide

Let op: 
er wordt gewerkt aan een terugkomuur als je niet op schema ligt!

Nu op Numo: 
leerplan 
werkwoord-spelling 

Slide 22 - Slide