This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Rekenen
Hoofdstuk 6
Slide 1 - Slide
Afschrijvingskosten
bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:
aanschafwaarde
levensduur
restwaarde
Slide 2 - Slide
Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
Afschrijving per jaar =
(aanschafwaarde -restwaarde)
aantal gebruiksjaren
Slide 3 - Slide
Je iPhone 12 kost 1300 euro. Na vier jaar is hij op. Wat is de afschrijving?
Slide 4 - Open question
Henk koopt een scooter van €5.000,-. Hij verkoopt hem 3 jaar later voor €3.000. Wat is de afschrijving?
Slide 5 - Open question
Marktaandeel
Slide 6 - Slide
Een marktaandeel is:
A
Het aandeel dat een onderneming heeft in de totale afzet of omzet op een markt in een bepaalde periode
B
Hoeveel afzet een onderneming heeft in een maand ten opzichte van het vorige jaar.
C
Hoeveel winst een onderneming heeft behaald in een bepaalde periode
D
Aandelen van de markt
Slide 7 - Quiz
Marktaandeel berekenen
Slide 8 - Slide
Bereken het marktaandeel van Samsung
Samsung
30000
Apple
75000
LG
10000
Huawei
25000
Overig
5000
A
25,3%
B
21,4%
C
19,5%
D
20,7%
Slide 9 - Quiz
Afzet en Omzet
Afzet = aantal producten dat je verkoopt
Omzet = afzet x verkoopprijs
Slide 10 - Slide
Een ijssalon verkocht vorig jaar 75000 ijsjes voor gemiddeld € 3 per stuk. De inkoopwaarde is € 93.750. De bedrijfskosten zijn € 18.750. De brutowinst is € 131.250 Wat is zijn omzet?
Slide 11 - Open question
Herhaling Formules & begrippen
• Omzet = afzet * verkoopprijs
• Inkoopwaarde = afzet *inkoopprijs
• Brutoresultaat = omzet – inkoopwaarde
• Bedrijfskosten = alle kosten (geen inkoopwaarde)
Een ijssalon verkocht vorig jaar 75000 ijsjes voor gemiddeld € 3 per stuk. De inkoopwaarde is € 93.750. De bedrijfskosten zijn € 18.750. De brutowinst is € 131.250 Wat is het netto resultaat?
Slide 13 - Open question
Verkoopprijs
Inkoopprijs
brutowinstmarge __________________ +
Verkoopprijs
De verkoopprijs is de prijs die je in de winkel betaalt zonder BTW
Slide 14 - Slide
Hoe bereken ik de verkoopprijs?
A
omzet + brutowinstmarge
B
verkoopprijs + brutowinstmarge
C
inkoopprijs + btw
D
inkoopprijs + brutowinstmarge
Slide 15 - Quiz
Inkoopprijs € 4, brutowinstmarge 45%. Bereken de verkoopprijs
Slide 16 - Open question
Consumentenprijs
De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.
verkoopprijs + btw = consumentenprijs
Slide 17 - Slide
Over voedingsmiddelen betaal je 9% btw. Inclusief btw betaal je = ...... %
A
9%
B
91%
C
100%
D
109%
Slide 18 - Quiz
De consumentenprijs voor een computer is € 2.149,-
A
de verkoopprijs is € 1.467,-
B
de verkoopprijs is € 1.675,47
C
de verkoopprijs is € 1.775,07
D
de verkoopprijs is € 1.776,03
Slide 19 - Quiz
Kader:
Maken bladzijde 182 en 183 Basis: bladzijde 152+153