Verwijswoorden

Welkom!
Aan het einde van de les...

...kun je de juiste verwijswoorden gebruiken;

...kun je verschillende woordsoorten benoemen.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom!
Aan het einde van de les...

...kun je de juiste verwijswoorden gebruiken;

...kun je verschillende woordsoorten benoemen.

Slide 1 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het cadeau dat ik voor Berend gekocht had, werd erg gewaardeerd.

Het meisje op wie hij verliefd is, gaat verhuizen.

Het lekkerste wat ik ooit gegeten heb, is spaghetti bolognese in Florence.

Betrekkelijk voornaamwoord?
Antecedent?

Slide 2 - Slide

Aantekening: verwijswoorden (herhaling) blz. 96
'Wat' gebruik je bij terugverwijzen in de volgende situaties:
1. overtreffende trap --> Het allermooiste wat ik ooit gezien heb...

2. woorden als alles, enige, iets, niets, veel -->  Het enige wat ik wil, is een weekje vakantie.

3. een hele zin --> Barry wilde graag aanvoerder worden, wat de coach een goed idee vond.

4. Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie --> Het meisje met wie ik samen naar school fiets, woont vlakbij.

5. Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel --> De auto waarmee we op wintersport gaan, heeft sneeuwkettingen.

Slide 3 - Slide

Aantekening: verwijswoorden (blz. 96)
'hen' gebruik je als lijdend voorwerp:
"Mijn vrienden voetballen ook, ik zie hen altijd op de training."

'hen' gebruik je na een voorzetsel:
"Ook ga ik graag met hen op vakantie."

'hun' gebruik je als meewerkend voorwerp:
"Geef jij hun een cadeau voor hun zilveren bruiloft?"

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?

"De jongen wees naar haar."
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:

Hij heeft dat boek van mij gejat.
A
persoonlijk en bezittelijk
B
aanwijzend en persoonlijk
C
alleen persoonlijk
D
alleen bezittelijk

Slide 7 - Quiz

"Als iemand een medaille wint, ben jij het wel."

iemand =
A
pers. vnw.
B
vr. vnw.
C
aanw. vnw.
D
onb. vnw.

Slide 8 - Quiz

Hier regelt iedereen gewoon alles voor elkaar.

Wat is het woordje 'gewoon'?
A
bijwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Welk werkwoord staat in deze zin?

"De leerlingen zijn ijverig."
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 10 - Quiz

Welk werkwoord staat er in deze zin?

"De leerlingen maken hun huiswerk."
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 11 - Quiz

Welk werkwoord staat er in deze zin?

"Veel leerlingen zijn deze week ziek."
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 12 - Quiz

Welk werkwoord staat in deze zin?

"Mijn vader is rector op een grote middelbare school in Amsterdam."
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Verwijswoorden

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis, dat wij erg leuk vonden.

Wat is het verschil in betekenis in beide zinnen?

Slide 15 - Slide

Welkom!
Aan het einde van de les...

...kun je de juiste verwijswoorden in een zin gebruiken;

...kun je woordsoorten benoemen in een zin;

...kun werkwoorden op de juiste manier schrijven.

Slide 16 - Slide

Opdracht
Benoem alle woorden in onderstaande zin 
(zie opdracht 2, blz. 95 voor de woordsoorten).

Drie leerlingen hebben gisteren het schoolplein geveegd, nadat ze kleine gummetjes hadden gegooid tijdens hun natuurkundeles.

Slide 17 - Slide

Huiswerk
Opdracht 1 & 2, blz. 95 vind je in Showbie.

Opdracht 1 t/m 3, blz. 97 bespreken we klassikaal.

Slide 18 - Slide

Werkwoordsvormen
(herhaling, zie aantekening H1)

infinitief 
pvtt
pvvt
voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
gebiedende wijs
vd als bn

Slide 19 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 9 & 10, blz. 101 .

Lezen theorie blz. 98 (schrijfwijze getallen) en maak opdracht 1 & 2, blz. 99.

Leer:
- verwijswoorden (blz. 92 & 93 & 96)
- woordsoorten (blz. 94, 251 t/m 255)

Slide 20 - Slide

Lesdoelen??
Aan het einde van de les...

...kun je de juiste verwijswoorden in een zin gebruiken;

...kun je woordsoorten benoemen in een zin;

...kun werkwoorden op de juiste manier schrijven.

Slide 21 - Slide