Les verbes en -er & -ir

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

• Voca

Aujourd'hui dans le cours...

• De werkwoorden op -er en -ir
• In de présent (de passé composé komt volgende week)

Werkwoorden op -er

Kijk naar het hele werkwoord (bijv. habiter)

Stap 1: haal -er van het werkwoord af, je houdt dan de stam over (habit)

Stap 2: zet de juiste uitgang achter de stam 

Regelmatige werkwoorden 

op ER

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

ES

E

ONS

EZ

ENT

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord 'parler' naar de juiste persoon.

je

tu

il / elle / on

nous

vous

ils / elles

parle

parlez

parlons

parlent

parle

parles

Regelmatige werkwoorden op -ir in de présent

Stap 1: haal -ir van het werkwoord af

Stap 2: voeg de juiste uitgang toe > is/is/it/issons/issez/issent

Regelmatige werkwoorden 

op IR

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

ISSONS

ISSEZ

ISSENT

IT

IS

IS

Ils ... à quelle heure?
(finir = stoppen)

1. finis
2. finit
3. finissent
4. finissez

Tu ... quoi?
(choisir = kiezen)

1. choisissons
2. choisis
3. choisissez
4. choisit

Nous ... le document.
(remplir = invullen)

1. remplissons
2. remplissez
3. remplissent
4. remplis

Il ... trop.
(réflechir = nadenken)

1. réfléchit
2. réfléchissons
3. réfléchis
4. réfléchissez

Vous ... vers 8 heures. (finir)

Je ... le rouge. (choisir)

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Nous ... le gagnant. (choisir)

Werkwoorden op -er (zoals danser)

Werkwoorden op -ir (zoals choisir)

-e

-es

-e

-ons

-ez

-ent

-is

-is

-it

-issons

-issez

-issent

Regelmatige werkwoorden op -ir in de passé composé

Stap 1: zet het hulpwerkwoord avoir in de zin

Stap 2: haal de -r van het werkwoord op -ir af en je hebt het voltooid deelwoord

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Tu ... rempli le formulaire.

1. ai
2. as
3. a
4. ont

Vous ... réfléchi longtemps.

1. avez
2. avons
3. as
4. ai

Les garçons ... fini leurs devoirs.

1. a
2. as
3. ont
4. avons

Sarah ... choisi le film.

1. avons
2. ont
3. as
4. a

Vul de passé composé van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous ... le test. (remplir)

Elles ... bien. (réfléchir)

Vous ... vos devoirs. (finir)

J' ... la chanson. (choisir)

Zet de zin in de passé composé.
Je finis mes devoirs.

Vous choisissez quoi?

Zet de zin in de présent.
Il a rempli le document.

Ils ont réfléchi trop.

Verbuga

Op de volgende dia staat een link naar de website www.verbuga.eu. Oefen daar met de werkwoorden op -ir in de présent en de passé composé.

1. In de linkerkolom vink je de présent en de passé composé aan.
2. In de kolom helemaal rechts vink je 4 werkwoorden aan: choisir, finir, réfléchir en remplir.
3. Klik op confirmer.
4. Je krijgt dan te zien welk werkwoord je moet vervoegen, in welke tijd en bij welke persoon. Vul je antwoord in.
5. Klik op suivant om naar de volgende vraag te gaan.

www.verbuga.eu