This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Begrijpend lezen H4
Wat weet je nog van leerjaar 1, 2 en 3?
- Wat weet je nog van vorig jaar?
Slide 1 - Slide
Waarom herhalen?
-Je krijgt de rest van je leven nog allerlei teksten voor ogen
-Het is fijn als je die goed begrijpt
-Om teksten goed te begrijpen, moet je scherp zijn op een aantal zaken
Slide 2 - Slide
Hoe dan?
Vraag je bijvoorbeeld eerst af waar de tekst over gaat
Wat wordt hierover gemeld? Welke zinnen zijn belangrijk? Wat is het verband tussen allerlei tekstgedeeltes? Wat is de allerbelangrijkste zin van de tekst?
Wat wil de schrijver eigenlijk?
Slide 3 - Slide
Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?
Slide 4 - Mind map
Wat zijn signaalwoorden ook alweer?
Slide 5 - Mind map
Welke tekstverbanden ken je nog?
Slide 6 - Mind map
Wat is een deelonderwerp?
A
De titel van een alinea
B
Kort opgeschreven waar de tekst over gaat.
C
Waar een deel van de tekst over gaat.
D
Waar de inleiding over gaat.
Slide 7 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
A
Waar de belangrijkste alinea's over gaan.
B
In 1 of een paar woorden waar de tekst over gaat.
C
Het belangrijkste van de hoofdpersoon uit de tekst.
D
Het belangrijkste van de tekst in één zin.
Slide 8 - Quiz
Noem vier tekstdoelen:
Slide 9 - Open question
Noem een tekstsoort bij overtuigen.
Slide 10 - Mind map
Welk signaalwoord hoort NIET bij een chronologisch verband?
A
vroeger
B
weliswaar
C
dadelijk
D
daarna
Slide 11 - Quiz
Welk signaalwoord hoort NIET bij een toelichtend verband?
A
bijvoorbeeld
B
zoals
C
denk aan
D
in vergelijking met
Slide 12 - Quiz
Leg uit wat het verschil is tussen een hoofdzaak en een bijzaak.
Slide 13 - Open question
Leg uit wat een kernzin is.
Slide 14 - Open question
Het signaalwoord 'echter' geeft een ... aan.
A
Redengevend verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Concluderend verband
Slide 15 - Quiz
Het signaalwoord 'bovendien' geeft een ......... tekstverband aan
A
Chronologisch
B
Redengeven
C
Opsommend
D
Concluderend
Slide 16 - Quiz
Het signaalwoord 'dus' geeft een ........ tekstverband aan
A
Redengevend
B
Oorzakelijk
C
Tegenstellend
D
Concluderend
Slide 17 - Quiz
Vaste tekststructuren
Hoofdstuk 1 - Lezen
Slide 18 - Slide
Vaste structuur
De meeste teksten hebben een:
-inleiding
- middenstuk (kern)
-slot
Ze hebben vaak een vaste structuur.
Slide 19 - Slide
Waarom?
Om teksten goed en snel samen te kunnen vatten.
Om zelf duidelijke teksten te schrijven.
Slide 20 - Slide
Wat is een tekststructuur?
A
Is een tweedeling: inleiding en midden
B
Is een manier om het middenstuk in te delen.
C
Een manier om een tekst te lezen
D
Vaste indeling inleiding-midden-slot
Slide 21 - Quiz
Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting
A
Aspectenstructuur
B
Onderwerpstructuur
C
Voor- en nadelenstructuur
D
Vraag- en antwoordstructuur
Slide 22 - Quiz
Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur
Slide 23 - Quiz
Welke vaste tekststructuur is zeker NIET geschikt voor een uiteenzetting?
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur
Slide 24 - Quiz
Wat is de tekststructuur voor een betoog?
A
Aspectenstructuur
B
Argumentatiestructuur
C
Verklaringstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur
Slide 25 - Quiz
Een tekst kan altijd maar één tekststructuur hebben.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quiz
De alinea
Een tekst is verdeeld in alinea's.
De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft, noem je de kernzin.
De kernzin is vaak de eerste, tweede of de laatste zin van een alinea!
Slide 27 - Slide
Tekstverbanden
Zinnen in een tekst staan met elkaar in verband. Zinnen die bij elkaar horen vormen samen alinea's.
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen, dit noem je tekstverband. Enkele voorbeelden: chronologisch tekstverband, concluderend tekstverband, opsommend tekstverband.
De verbanden tussen de zinnen en alinea's herken je aan signaalwoorden-
Slide 28 - Slide
Signaalwoorden
Geven het verband aan tussen zinnen en alinea's
Geven belangrijke informatie over de opbouw van een tekst
Verbanden:
- opsommend
- tegenstellend -redengevend
- oorzakelijk - toegevend
- voorwaardelijk - chronologisch - samenvattend
- toelichtend - concluderend
Slide 29 - Slide
Stappenplan
-De theorie op pagina 25 in je lesboek biedt een handig stappenplan
-Neem dit door voordat je begint aan de weektaak en pas het toe tijdens het maken van de opdrachten. -Tip: lees altijd 'met de pen in de hand'! Dus onderstreep, markeer, noteer, enz.