Passé composé avoir

  • Voca
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

  • Voca

Slide 1 - Slide

Passé composé
De passé composé is de verleden tijd met 2 werkwoorden.

Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten = J'ai mangé.

Heb is het hulpwerkwoord en gegeten is het voltooid deelwoord.

Slide 2 - Slide

Hulpwerkwoord
Je gebruikt het rijtje van avoir (hebben) als hulpwerkwoord in de passé composé.

Slide 3 - Slide

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.

Tu ... habité à Lage Zwaluwe.
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 4 - Quiz

Vous ... été en France?
A
ont
B
a
C
avons
D
avez

Slide 5 - Quiz

Dani et Jesper ... fait du foot.
A
ont
B
a
C
avez
D
ai

Slide 6 - Quiz

J'... eu de bonnes vacances.
A
ont
B
avons
C
ai
D
avez

Slide 7 - Quiz

Voltooid deelwoord
Je maakt het voltooid deelwoord op verschillende manieren:
1. Werkwoorden op -er: - r + é
  • Voyager = voyagé (gereisd)
2. Werkwoorden op -ir: - r
  • Choisir = choisi (gekozen)
3. Onregelmatige werkwoorden: uit je hoofd leren!
  • Avoir = eu (gehad)
  • Être = été (geweest)
  • Faire = fait (gemaakt/gedaan)

Slide 8 - Slide

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord.
avoir
acheter
réfléchir
faire
être
parler
été
réfléchi
fait
parlé
eu
acheté

Slide 9 - Drag question

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous avons ... un film. (regarder)

Slide 10 - Open question

Emma a ... un cadeau. (avoir)

Slide 11 - Open question

Ils ont ... leurs devoirs. (faire)

Slide 12 - Open question

J'ai ... le document. (remplir)

Slide 13 - Open question

Vous avez ... à Paris. (être)

Slide 14 - Open question

Passé composé
Het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord vormen samen de passé composé.

Bijvoorbeeld: Wij hebben gedaan = Nous avons fait.

Schrijf dus altijd 2 werkwoorden op!

Slide 15 - Slide

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in
de passé composé.
Vous ... une carte postale. (avoir)

Slide 16 - Open question

Tu ... à quelle heure? (finir)

Slide 17 - Open question

Les amis ... en vacances. (être)

Slide 18 - Open question

J' ... de la musique. (écouter)

Slide 19 - Open question

Nous ... du tennis. (faire)

Slide 20 - Open question

Elle ... un film. (regarder)

Slide 21 - Open question

Ils ... le français. (choisir)

Slide 22 - Open question

Marc ... au Maroc. (être)

Slide 23 - Open question

Vertaal de zin.

Wij hebben Frans gepraat.

Slide 24 - Open question

Ik heb vakantie gehad.

Slide 25 - Open question

Zij zijn in Frankrijk geweest.

Slide 26 - Open question

Jij hebt de camping gekozen.

Slide 27 - Open question

Hij heeft zijn huiswerk gemaakt.

Slide 28 - Open question