Week 50 Splitsbare werkwoorden

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen

Slide 1 - Quiz

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
herkennen
B
betalen
C
ontbijten
D
aanvragen

Slide 2 - Quiz

Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Ik kan niet meer, ik geef het op.
A
kan meer
B
geef op

Slide 3 - Quiz

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
achtervolgen
B
samenvatten
C
mislukken
D
bedenken

Slide 4 - Quiz

Welke van de onderstaande werkwoorden is een splitsbaar werkwoord?
A
verlaten
B
opschrijven
C
gebeuren
D
zich verslapen

Slide 5 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
verklaren

Slide 6 - Quiz

Welk woord is WEL een splitsbaar werkwoord?
A
tafeltennissen
B
veranderen
C
hardlopen
D
bedanken

Slide 7 - Quiz

Bij een splitsbaar werkwoord hoort het voorzetsel niet bij het wg.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van het splitsbare werkwoord 'onderduiken'?
A
geonderduikt
B
ondergeduikt
C
geonderdoken
D
ondergedoken

Slide 9 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
overdrijven

Slide 10 - Quiz

Welk woord is GEEN splitsbaar werkwoord?
A
overhalen
B
omarmen
C
stilstaan
D
hulpverlenen

Slide 11 - Quiz

Splitsbare werkwoorden
In welke zin staat het fout?
A
Ik maak mijn gordel vast
B
Ik haal Fien over om mee te gaan.
C
Ik heb haar gerustgesteld
D
ik heb gekennismaakt

Slide 12 - Quiz

Welk werkwoord kan je opsplitsen (en is dus een splitsbaar werkwoord)?
A
Verblijven
B
Nakijken
C
Voetballen
D
Tekenen

Slide 13 - Quiz

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
verkiezen
B
voorspellen
C
kwijtschelden
D
overleven

Slide 14 - Quiz

Op woensdagmiddag pas ik altijd op.
Welke splitsbaar werkwoord herken je?
A
pas ik
B
pas op

Slide 15 - Quiz

Op woensdagmiddag pas ik altijd op.
Welke splitsbaar werkwoord herken je?
A
pas ik
B
pas op

Slide 16 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen

Slide 17 - Quiz

Welk werkwoord kan je opsplitsen (en is dus een splitsbaar werkwoord)?
A
Verblijven
B
Nakijken
C
Voetballen
D
Tekenen

Slide 18 - Quiz

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
herkennen
B
betalen
C
ontbijten
D
aanvragen

Slide 19 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van het splitsbare werkwoord 'onderduiken'?
A
geonderduikt
B
ondergeduikt
C
geonderdoken
D
ondergedoken

Slide 20 - Quiz

Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Ik kan niet meer, ik geef het op.
A
kan meer
B
geef op

Slide 21 - Quiz

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
verkiezen
B
voorspellen
C
kwijtschelden
D
overleven

Slide 22 - Quiz

Bij een splitsbaar werkwoord hoort het voorzetsel niet bij het wg.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
overdrijven

Slide 24 - Quiz

Welk woord is GEEN splitsbaar werkwoord?
A
overhalen
B
omarmen
C
stilstaan
D
hulpverlenen

Slide 25 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
verklaren

Slide 26 - Quiz

Welk woord is WEL een splitsbaar werkwoord?
A
tafeltennissen
B
veranderen
C
hardlopen
D
bedanken

Slide 27 - Quiz

Splitsbare werkwoorden
In welke zin staat het fout?
A
Ik maak mijn gordel vast
B
Ik haal Fien over om mee te gaan.
C
Ik heb haar gerustgesteld
D
ik heb gekennismaakt

Slide 28 - Quiz

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
achtervolgen
B
samenvatten
C
mislukken
D
bedenken

Slide 29 - Quiz

Welke van de onderstaande werkwoorden is een splitsbaar werkwoord?
A
verlaten
B
opschrijven
C
gebeuren
D
zich verslapen

Slide 30 - Quiz