Immuniteit en bloedgroepen

Afweer oefenen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Afweer oefenen

Slide 1 - Slide

Afweer

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Slide

actieve immunisatie
passieve immunisatie
antigeen
antistof
geeft geen immuniteit
geeft immuniteit

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Acceptor A
Acceptor B
Acceptor AB
Acceptor 0
donor AB

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

oefenen

Slide 11 - Slide

Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedstolling
Afweer
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Antistoffen maken

Slide 12 - Drag question

Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedstolling
Afweer
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Antistoffen maken
Fibrinogeen

Slide 13 - Drag question


Waar voel je je nu eigenlijk ziek van?
A
Van de infectie
B
Van de infectie en van de afweerreactie van je lichaam
C
Van de afweer van je lichaam
D
Van de witte bloedlichaampjes

Slide 14 - Quiz

Welke vorm van afweer bouw je pas na de geboorte (=verworven afweer) op
A
specifieke afweer
B
niet- specifieke afweer
C
mechanische afweer
D
chemische afweer

Slide 15 - Quiz

Welk deel van het specifieke afweersysteem maakt geïnfecteerde cellen onschadelijk?
A
humorale afweer
B
cellulaire afweer

Slide 16 - Quiz

Wat is een plasmacel?
A
Een gedifferentieerde B-cel die antistoffen aanmaakt
B
Een synoniem voor 'witte bloedcel' of 'lymfocyt'
C
Een gedifferentieerde T-helpercel die het afweersysteem reguleert
D
Een voorstadium van een macrofaag die nog in het bloed circuleert

Slide 17 - Quiz

Cellen die afweerstoffen maken
Bij een tweede besmetting word je niet meer ziek
Een prik met verzwakte ziekteverwekkers
Verteerde bacteriën en dode witte bloedcellen
Immuun
Afweer
Infectie
Rode bloedcellen
Pus
Vaccinatie
Witte bloedcellen

Slide 18 - Drag question

Zet de juiste onderdelen op de juiste plaats, gebruik Binas 84l
wel
wel
geen
geen
bloedstolling
afweer
zuurstof transport

Slide 19 - Drag question

Vogelgriep is een griep die bij vogels voorkomt, maar ook _______ kan besmetten.
De griep wordt veroorzaakt door een _______. Niet alle vogels die het virus hebben, worden ziek. Vooral eenden, kalkoenen en _______ zijn er gevoelig voor.

Mensen kunnen besmet raken als het virus in de _______ komt. Er zijn in Nederland enkele tientallen mensen besmet geraakt met het virus.

Als je _______ raakt met het virus, bestrijdt je lichaam het virus met _______.
Afweer: antigenen
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Kippen
Lucht
Antistoffen
Besmet
Virus
Mensen

Slide 20 - Drag question

Virussen worden vooral bestreden via
A
B-cellen (humorale afweer)
B
B-cellen (cellulaire afweer)
C
T-cellen (humorale afweer)
D
T-cellen (cellulaire afweer)

Slide 21 - Quiz

Van welk type afweer zien we hier een voorbeeld?
A
specifieke afweer
B
mechanisch afweer
C
humorale afweer
D
chemische afweer

Slide 22 - Quiz

B-lymfocyten maken antistoffen die de bacteriën onschadelijk maken. Dit is...
A
Niet- specifieke afweer
B
Specifieke afweer

Slide 23 - Quiz

Als je ziek bent kun je koorts krijgen. Dit wordt veroorzaakt door:
A
de pathogeen
B
niet-specifieke afweer
C
specifieke afweer
D
het antigeen

Slide 24 - Quiz


Lysozymen breken de celwand van bacteriën af. Dit is een voorbeeld van:
A
niet- specifieke afweer
B
Specifieke afweer

Slide 25 - Quiz

Welke cellen starten de specifieke afweer?
A
T-helper cellen
B
T-killercellen
C
antistoffen
D
plasmacellen

Slide 26 - Quiz

Bestanddeel 3 speelt een rol bij de afweer tegen ziekteverwekkers
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

Het HIV-virus valt vooral T-cellen aan, hierdoor krijg je AIDS. Op welke manier wordt het immuunsysteem dan veranderd?
A
De eerste afweerline
B
Tweede afweerlinie: De aspecifieke afweer
C
Derde afweerlinie: De specifieke afweer
D
Alle afweerlinies

Slide 28 - Quiz

B-cellen maken antistoffen die de bacteriën onschadelijk maken. Dit is...
A
Niet- specifieke en humorale afweer
B
Specifieke en humorale afweer
C
Niet- specifieke en cellulaire afweer
D
Specifieke en cellulaire afweer

Slide 29 - Quiz

Wat voor type bloedcel is de geactiveerde lymfocyt?
A
T-helper cel
B
T killer-cel
C
B-cel
D
APC (antigeen presenterende cel)

Slide 30 - Quiz

De APC presenteert aan de T-helpercel een
A
antigen
B
antistof

Slide 31 - Quiz

Hoe zat het ook alweer met MHC 1 en MHC 2? Wat was het verschil?
A
MHC 1 zit op witte bloedcellen en MHC 2 op alle cellen
B
MHC 1 zit op alle cellen en MHC 2 alleen op witte bloedcellen
C
MHC 1 is een uithangbord voor de celinhoud en MHC 2 is een receptor
D
MHC 1 is een receptor en MHC 2 is een uithangbord voor de celinhoud

Slide 32 - Quiz

Welke bewering over MHC-1 is onjuist? Of zijn ze alledrie juist?
A
MHC staat voor 'major histocompatibility complex'
B
Op MHC-1 worden lichaamseigen en lichaamsvreemde antigenen gepresenteerd
C
MHC-1 wordt gepresenteerd door alle lichaamscellen
D
Beweringen A, B en C zijn alle drie juist

Slide 33 - Quiz

Welke cel presenteert geen MHC-II?
A
Macrofaag
B
B-cel
C
Dendritische cel
D
Cytotoxische T-cel

Slide 34 - Quiz

Cytokinen worden in veel situaties gemaakt door verschillende cellen. Wat is een ding dat cytokinen gemeen hebben?
A
Ze zetten cellen aan tot delen
B
Ze zetten cellen aan tot een celspecifieke reactie
C
Ze stimuleren de ontstekingsreactie
D
Ze binden aan antigenen

Slide 35 - Quiz


Gebruik de tekst.
Welke functie heeft hemocyanine?

A
afvalstoffen uit het bloed halen
B
afweer tegen ziekteverwekkers
C
opname en afgifte van zuurstof
D
stollen van het bloed

Slide 36 - Quiz

Het grootste carnivore buideldier, de Tasmaanse duivel (Sarcophilus harrisii), dreigt ten onder te gaan aan een besmettelijke vorm van aangezichtskanker. In 1996 werden de eerste Tasmaanse duivels met tumoren op de kop gesignaleerd. De oorzaak van deze vorm van kanker was toen nog niet bekend. In eerste instantie zocht men naar mogelijke oorzaken in het leefgebied. Later ontdekte men dat de besmetting tot stand komt door onderlinge overdracht van tumorweefsel. Het tumorweefsel dat wordt overgedragen, wordt door de ontvanger niet afgestoten. Wanneer in een normale situatie lichaamsvreemd weefsel in het lichaam terechtkomt, treden processen op die leiden tot chronische afstoting van het weefsel. Na presentatie door een APC wordt door een bepaald type witte bloedcellen het afstotingsproces in gang gezet. Welke?
A
Macrofaag/dendritische cel
B
Thelper-cel
C
Cytotoxische T-cel
D
B-cel

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Karel wil zijn bloedgroep weten. Bij een bloedgroepentest is er alleen klontering bij anti-B.
En niet bij resusantistof. Wat is Karel zijn bloedgroep?
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-

Slide 39 - Quiz

Welke letter hoort bij
de bloedgroepbepaling van een
persoon met bloedgroep 0?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 40 - Quiz

Anja heeft bloedgroep O+. Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?

A
Alleen anti-resus
B
Alleen anti-A en anti-B
C
Zowel anti-A, anti-B als anti-resus

Slide 41 - Quiz

Vragen?

Slide 42 - Slide