K4 herkansing theme 2

K4 herkansing Theme 2
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

K4 herkansing Theme 2

Slide 1 - Slide

Today:
Grammar:
* one / ones
* like / as
* voegwoorden

Slide 2 - Slide

One/Ones 
Je gebruikt deze woorden om herhaling van een eerder gebruikt woord (zelfstandig naamwoord) te voorkomen.

We are looking for a new bike. Perhaps one in white?
I like horror films or romantic ones.

One gebruik je bij enkelvoud en Ones gebruik je bij meervoud.

Slide 3 - Slide

Gebruik one/ones
Na deze woorden kun je one/ones gebruiken: - een bijvoeglijk naamwoord - which - this (enkelvoud)/ that (enkelvoud)  / these (meervoud) / those (meervoud) - lidwoord (the) - als zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Slide

Examples
There are big problems and small ones (na bijvoeglijk naamwoord). I have to read a book. Which one should I pick? (na which) Do you like thrillers? This one is a must-read. (na this/that/these/those)
Muffins? I like the ones with chocolate best. (als zelfstandig naamwoord)

Slide 5 - Slide

The new smartphones are much faster than the old_____.
A
One
B
Ones

Slide 6 - Quiz

This bag is very old. I need a new____.
A
One
B
Ones

Slide 7 - Quiz

If you buy two shirts, you get the third ____ for free.
A
One
B
Ones

Slide 8 - Quiz

We missed the train to Brighton.
When is the next..........?
A
One
B
Ones

Slide 9 - Quiz

Videos that are watched most on Youtube are the...... with stupid cats.
A
One
B
Ones

Slide 10 - Quiz

Which films do you like best? I like the ....... that are realistic
A
One
B
Ones

Slide 11 - Quiz

You´ve got expensive books and cheap ...........
A
One
B
Ones

Slide 12 - Quiz

Do you have a favourite band? I really like this ............
A
One
B
Ones

Slide 13 - Quiz

Cartoons? I really like the..... made by Disney.
A
One
B
Ones

Slide 14 - Quiz

Which magazine can you recommend? I would choose that....
A
One
B
Ones

Slide 15 - Quiz

Paperback or hardcover? Which ..... do you choose?
A
One
B
Ones

Slide 16 - Quiz

Like gebruik je als het erop lijkt, maar het niet is.
It smells like honey.
(but it is a flower, not honey.
As gebruik je als het net zoals iets anders is (dus gelijk):

Its rains a lot in Austria as it does in The Netherlands

(het regent dus in beide landen veel)

Slide 17 - Slide

Harry is now club champion, like / as his sister was before
A
Like
B
As

Slide 18 - Quiz

They will visit Canada, like/as they did in 2012
A
Like
B
As

Slide 19 - Quiz

It tastes like / as chocolate
A
Like
B
As

Slide 20 - Quiz

You´re behaving like / as a child.
A
Like
B
As

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Check your answers
1. Like
2. Like
3. As
4. Like
5. Like
6. As
7. Like
8. As
9. As
10. As


Slide 24 - Slide

Voegwoorden (linking words)
Met voegwoorden (linking words) verbind je twee zinnen. Denk bijvoorbeeld aan Nederlandse voegwoorden als: omdat, zodat, maar, tenzij, want, en & of.

In dit onderwerp leggen we je uit welke voegwoorden we kennen in het Engels en wanneer je welk voegwoord kunt gebruiken.

Slide 25 - Slide

because, as, for, since (want, omdat)
Met because, as, for en since geef je een reden of oorzaak aan.

- She left him, because/as/for/since she didn't love him.
- Ze ging bij hem weg, want ze hield niet van hem.

- Since he is happy, he has a smile on his face.
- Omdat hij blij is, heeft hij een lach op zijn gezicht.

Slide 26 - Slide

and (en)


Met and geef je een opsomming aan.

- In my opinion, Andre Agassi and Roger Federer are the best tennis players ever.
- Naar mijn mening zijn Andre Agassi en Roger Federer de beste tennissers ooit.

Slide 27 - Slide

or (of)


Met or geef je een keuze aan.

- Do you like to have coffee or tea?
- Wil je koffie of thee?

Slide 28 - Slide

so, so that (zodat)


Met so en so that geef je een gevolg aan.

- I go to the gym three times a week, so (that) I stay healthy and fit!
- Ik ga drie keer per week naar de sportschool, zodat ik gezond en fit blijf!

Slide 29 - Slide

but, though, although, even though, however


Met but (maar), though (hoewel, alhoewel), although (hoewel, alhoewel), even though (ondanks dat) en however (echter) geef je een tegenstelling aan.

- They are strong, but/though/however we are smart.
- Zijn zijn sterk, maar wij zijn slim.

Slide 30 - Slide

Er zijn wat subtiele verschillen in het gebruik van but, though, although, even though, however:


Slide 31 - Slide

1. Although is formeler dan though, daarom gebruiken we although vaker in schrift en though vaker in spreektaal
2. Even though is een sterkere vorm van tegenstelling uitspreken dan although

- Although they are very smart, they made a lot of mistakes.
- They are very smart. They made a lot of mistakes, though.
- Even though they are very smart, they made a lot of mistakes.
3. Als beide tegenstelling even zwaar in gewicht zijn, gebruik je however/but
- They are strong, but/however we are smart.

4. Als de ene tegenstelling belangrijker is dan de andere, gebruik je though/although
- They may be strong, though we are smart.
- Although they may be strong, we are smart.
--> Slim zijn lijkt hier belangrijker te zijn dan sterk zijn

5. Hetzelfde als punt 4 geldt voor however, alleen komt however iets 'positiever' over
- They may be strong, however we are smart.

Slide 32 - Slide

Vuistregels
*Met because, as, for en since geef je een reden of oorzaak aan.
*Met and geef je een opsomming aan.
*Met or geef je een keuze aan.
*Met so en so that geef je een gevolg aan.
*Met but (maar), though (hoewel, alhoewel), although (hoewel, alhoewel), even though (ondanks dat) en however (echter) geef je een tegenstelling aan.

Slide 33 - Slide

Zet het correcte voegwoord in iedere zin. Kies uit: because, as, for, since, and, or, so, so that, but, though, although, even though & however.


1. John ..... Timothy went to the basketball match yesterday evening.
2. Sarah loves her husband, ..... he is always friendly and very funny!
3. Do you want to play a game ..... do you want to go to the park?
4. ...... we never see each other, we often write each other letters.

Slide 34 - Slide

Uitwerkingen
1. John and Timothy went to the basketball match yesterday evening.
2. Sarah loves her husband, because/as/for/since he is always friendly and very funny!
3. Do you want to play a game or do you want to go to the park?
4. Although/Even though we never see each other, we often write each other letters.

Slide 35 - Slide

Now start learning
Go to Slim Stampen on Stepping Stones…

And go to the Learning Corner for more explanation and the learning work!

Ask eachother words and sentences from the stones!

Slide 36 - Slide