Step 5: telling time, gebiedende wijs en pers/bez vnw

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide


A
Two o'clock
B
Two hour
C
A two o'clock
D
Two'oclock

Slide 5 - Quiz

What time is it?

A
Ten past half nine
B
Twenty past nine
C
Forty past nine
D
Twenty to nine

Slide 6 - Quiz

Hoe laat is het?
9:35
A
It's twenty-five to nine.
B
It's thirty-five past nine.
C
It's 5 past half nine.
D
It's twenty-five to ten

Slide 7 - Quiz

Hoe laat is het?
8:15
A
It's a quarter to eight.
B
It's a quarter past eight.
C
It's quarter to eight.
D
It's quarter past eight.

Slide 8 - Quiz

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Je gebruikt de gebiedende wijs (in het Engels dus imperative) wanneer je iemand vertelt wat diegene moet doen. 
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 9 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Sit down!                            Ga zitten!
Open your books!            Doe je boeken open!
Be quiet!                             Wees stil!
Eat your meal!                   Eet je maaltijd op!
 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 10 - Slide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

The Imperative
De Gebiedende Wijs
Je gebruikt don't als iemand iets niet moet doen.
Sit down! 
Open your books!
Be quiet!
Don't sit down! 
Don't open your books!
Don't be quiet!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wees op tijd.
A
Take your time.
B
Are on time.
C
Be on time.
D
Come in the right time.

Slide 13 - Quiz

Ga naar boven!
A
Turn up
B
Go upstairs
C
Go down
D
Up stairs

Slide 14 - Quiz


Je mag niet drinken hier.
A
Drink here!
B
Does not drink here.
C
Drink not here.
D
Don't drink here.

Slide 15 - Quiz

Schiet op!
A
Shoot up
B
Hurry up
C
Hurry on
D
No hurry

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

"Verander" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 22 - Quiz

Chad and Mike have a sister.
It's ... (hun) sister
A
his
B
her
C
our
D
their

Slide 23 - Quiz

Fred and I have a bike.
It's ... (onze) bike
A
my
B
our
C
their
D
his

Slide 24 - Quiz

You have a house. It's ... (jouw) house
A
my
B
your
C
his
D
its

Slide 25 - Quiz

Schuif de voorbeelden naar de juiste kolom
Persoonlijk
Bezittelijk
he
my
our
their
we
theyt
Ours
him

Slide 26 - Drag question

Ik kan klokkijken in het Engels
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Ik kan de gebiedende wijs gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Ik weet wat persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll