zwakke werkwoorden

Grammatik: zwakke werkwoorden
Wiederholung 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatik: zwakke werkwoorden
Wiederholung 

Slide 1 - Slide

Das schwache Verb im Präsens 

ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/het/zij
wij
jullie
zij/u
(fe)
e
st
t
en
t
en
Als je een zwak werkwoord wilt vervoegen, dan haal je -en van het hele werkwoord af. (wohnen -> wohn). 
Dan bepaal je welke vorm je nodig hebt (ich, du, er, etc) en kies je de bijbehorende uitgang.
Als je de uitgangen van links naar rechts leest en je zet er fe voor
dan krijg je het woord feesttenten. Hiermee kun je de uitgangen van de regelmatige
werkwoorden onthouden.

Slide 2 - Slide

Ausnahmen von der Regel
(heißen) Wie heißt du?              nur ein -t
(tanzen) Du tanzt gut!               nur ein -t
(boxen)  Boxt du schon lange?   nur ein -t

Als de stam eindigt op een sis-klank (s, ss, ß, x, z) bij du geen -st, alleen een t. 
De s zit als in de sisklank. Siehe Seite 123 im Buch.

Slide 3 - Slide

Ausnahmen von der Regel
(reden)    Er redet viel.              
(warten)  Wartest du auf mich?              
(finden)  Wie findet ihr den Film?  
Als de stam eindigt op d/t, dan extra e tussen stam en uitgangen die met een medeklinker beginnen om het woord goed uit te kunnen spreken. S. 100 im Buch.

Slide 4 - Slide

trinken -
Warum ........... du Bier?
A
trinke
B
trinkt
C
trink
D
trinkst

Slide 5 - Quiz

gehen -
Ich ....... heute ins Kino.
A
geht
B
gehe
C
gehst
D
gehen

Slide 6 - Quiz

singen -
Stefanie ....... gerne Lieder.
A
singe
B
singt
C
singst
D
singen

Slide 7 - Quiz

arbeiten -
Er _____ mit seinem Freund.
A
arbeiten
B
arbeitest
C
arbei
D
arbeitet

Slide 8 - Quiz

wohnen -
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst
D
wohnen

Slide 9 - Quiz

warten -
Du _______ auf den Bus.
A
warte
B
wartest
C
warten
D
wartene

Slide 10 - Quiz

schwimmen-
Hans und ich ............ im Meer.
A
schwimmen
B
schwimm
C
schwimmt
D
schwimmst

Slide 11 - Quiz

kaufen -
Ich ... ein Auto.

Slide 12 - Open question

rutschen -
Er ... von der Rodelbahn.

Slide 13 - Open question

finden -
... ihr Englisch eine schöne Sprache?

Slide 14 - Open question

reisen -
Du ... doch oft nach Deutschland?

Slide 15 - Open question