Toetsvoorbereiding Schrijven

Vandaag
- Wat kan je verwachten op het examen
- De basis
- Formeel en informeel
- Veelgemaakte fouten
- Signaalwoorden
- quiz
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vandaag
- Wat kan je verwachten op het examen
- De basis
- Formeel en informeel
- Veelgemaakte fouten
- Signaalwoorden
- quiz

Slide 1 - Slide

Examen schrijven Generiek
21 december

- Oefenen met schrijven! gebruik hiervoor het blad dat klaarstaat op teams en alle info tot nu toe in de lessen. Er staat ook een leerzame ppt op teams.

Slide 2 - Slide

Wat kan je verwachten?
  • 1 grote opdracht

  • Kan van alles zijn: sollicitatiebrief, klachtenbrief, uitnodiging, verzoek op informatie, introduceren bij je nieuwe werkgever, etc. Formeel en informeel dus.

  • Er staat altijd boven wat je in je tekst moet schrijven. Hou je hieraan, anders kan ik je niet beoordelen!

Slide 3 - Slide

De basis
  • Elke zin begint met een hoofdletter, en eindigt met een punt (of !/?).

  • I (ik) is altijd met een hoofdletter. Namen natuurlijk ook. Hetzelfde geldt voor: dagen, maanden, seizoenen.

  • Typ volledige zinnen. Dit mogen korte zinnen zijn. Het hoeven niet altijd enorm lange zinnen te zijn want dan krijg je dat het best vermoeiend is om het te lezen zoals in deze zin.

  • Let op je lay-out. Gebruik af en toe een enter, zeker bij nieuwe paragrafen.

Slide 4 - Slide

Formeel (zakelijk)

  • Altijd Dear Mr./Mrs,. of Dear Sir/Madam,

  • Groet:

    Yours sincerely, (bekend)
    Yours faithfully, (onbekend)




  • Geen afkortingen
  • Geen straattaal
  • Beter te beleefd dan te onbeleefd
Informeel (persoonlijk)

  • Beginnen kan met Dear (naam), maar ook met Hi/Hello/etc.


  • Groet: Kind regards,
    See you soon,
    Lots of love,




  • Afkortingen mogen
  • Ook hier: beter te beleefd dan te onbeleefd, zeker als je het voor school schrijft

Slide 5 - Slide

Veel gemaakte fouten

Slide 6 - Slide

Two - two - too
  • To: Do you want to go to your house? To is naar. To school, to work, to your house. En staat voor werkwoorden in de stam (to bike, to walk, to write).
  • Two: I was two hours earlier than planned. Two is twee.
  • Too: I was too late for school. Too is te (veel). Too gebruik je om aan te duiden dat iets te (veel) is. Too late, too early, too many, too small, etc.

Slide 7 - Slide

Than - then
  • Than: I would rather drink tea than coffee. Than met een a is een vergelijking (dan/als). Je drinkt liever thee dan koffie.
  • Then: Do you want to go to school, then to your house? Then met een e is ook dan, maar in tijd. Dus eerst naar school, dan naar jouw huis. 

Slide 8 - Slide

There - their
  • There: Let's go sit over there. Plaats of aanwijzend.
  • Their: That is their bag. Bezit.

Slide 9 - Slide

Where - were - we're
  • Where: Where did my phone go? I just saw it! Plaats
  • Were: You were late to class, again!? Verleden tijd van to be (you are, you were)
  • We're: We're never late, because we are perfect. We are is we're.

Slide 10 - Slide

Your - you're
  • Your: Your coat, your shoes, your bag, that's all your stuff.
    Het is JOUW bezit.
  • You're: You're done so well lately. My compliments!
    You're is you are (jij bent)

Slide 11 - Slide

A- an
  • Lidwoord zoals in het Nederlands een. 
  • Begint het met een klinker, dan gebruik je an: an apple, an iron, an easy test
  • Begint het met een medeklinker, gebruik dan a: a test, a banana, a clock.

Slide 12 - Slide

Signaalwoorden

Slide 13 - Slide

Deze ken je sowieso al:
And (en), also (ook), too (ook)

Because (omdat/want), so (dus)

But (maar), however (maar)

If (als), for example (bijvoorbeeld)

That's why (daarom)

By the way (trouwens)

Slide 14 - Slide

Wat is niet erg op het examen?
  • Als je een aantal grammatica fouten maakt
  • Als je een woord niet weet en dat omschrijft (dat is juist goed!)

Slide 15 - Slide

Are opinions allowed in formal writing?
A
Yes, always
B
Yes, if you support it with examples
C
No, never

Slide 16 - Quiz

do's and don'ts:
what is the do in formal writing
A
contractions (can't, don't)
B
use linking words
C
gonna wanna gotta
D
start sentences with But / And

Slide 17 - Quiz

"I'm looking forward to receiving your reply."
(Formal writing)
A
correct
B
incorrect

Slide 18 - Quiz

Formal writing:
Instead of using "And..." at the beginning of a sentence use:
A
Also,
B
Moreover,
C
In addition,
D
all of the above

Slide 19 - Quiz

You know the name of the person of which you have been writing to (formal). How do you end?
A
Yours faithfully,
B
Yours sincerely,
C
Greetingzzzz!

Slide 20 - Quiz

Formal writing:
Instead of using "But..." at the beginning of a sentence use:
A
However,
B
In conclusion,
C
So,
D
Thus,

Slide 21 - Quiz

You know the name of the person of which you have been writing to (formal). How do you end?
A
Yours faithfully,
B
Yours sincerely,
C
Greetingz!

Slide 22 - Quiz

Used for notes to friends, personal blogs and e-mails or letters to friends and family
A
Formal writing
B
Informal writing

Slide 23 - Quiz

Which is the one you can't use when writing a formal letter?
A
Dear Sir/Madam,
B
Hi Potter,
C
Dear Mr Potter,

Slide 24 - Quiz

What is a benefit of using correct grammar?
A
No benefit
B
More confusion in conversation
C
Improved communication and understanding
D
Decreased intelligence

Slide 25 - Quiz

Waar hoort deze zin bij?
She is teaching us grammar
A
Present simple want het is een gewoonte/feit
B
Present continuous want het gebeurd NU
C
Past simple want het is in het verleden gebeurd en nu klaar.

Slide 26 - Quiz

Grammar vocabulary
Translate : tegenslag en faillisement
A
gegenteil & failure
B
setback & bankruptcy
C
setback & faillicy
D
counterpart & bankruptcy

Slide 27 - Quiz

Grammar: Present continuous
Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Als iets in het verleden is gebeurd.
B
Als iets nu aan de gang is.
C
Als iets in de toekomst gaat gebeuren.
D
Als iets is gebeurd maar het is nog steeds belangrijk.

Slide 28 - Quiz

Our teacher ___ the grammar.
A
explains
B
is explain
C
explaining
D
is explaining

Slide 29 - Quiz

Our teacher ___ the grammar right now.
A
explains
B
is explain
C
explaining
D
is explaining

Slide 30 - Quiz

English grammar could be much ____________
A
Simple
B
Simpler
C
More simple
D
More simpler

Slide 31 - Quiz