1. werkwoordspelling (t of d? Pv, VD of inf?)
2. Engelse werkwoorden (upgradet, upgradede, geüpgraded)
3. bijvoeglijk naamwoorden (verbrede weg, verlaten huis)
4. meervoudsvormen (koloniën, melodieën, grenzen, kooplui)
5. meervouds-n (sommige/sommigen, enkele/enkelen)
6. samenstellingen (zonnebril, spinnenweb, beresterk)
7. apostrof ('s middags, Joris' auto, baby's)
8. weglatingsstreepje en samentrekking (land- en tuinbouw, oude en nieuwe kleren)