This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat bekent Interbellum?
Slide 2 - Open question
Welke gebeurtenis is dit?
Slide 3 - Slide
Welke gebeurtenis speelt zich hier af?
A
Bierkellerputsch van Hitler 1923
B
The New Deal
C
De Duitse straatrellen in 1922
D
De Beurskrach van 1929
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Door de roaring twenties kwam alcoholmisbruik vaak voor. De Amerikaanse regering reageerde met een drooglegging. Waarom mislukte deze?
A
Mensen grepen massaal naar drugs in plaats van drank.
B
Mensen maakte thuis sterke drank of kochten het van gangster zoals 'El Capone'.
C
Iedereen ging zelf drank stoken.
D
Al Capone en de maffia verkreeg een monopolie op drankverkoop.
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Paragraaf 2.2:
Fascisme en Communisme
Slide 10 - Slide
Dit is de 'fasces'. Waar staat deze symbool voor?
A
Het symbool voor macht en nationale eenheid van de fascisten. ''Zij die mogen straffen''
B
Het symbool voor wraak van Mussolini.
C
Het symbool voor kracht en nationale eenheid voor de Italiaanse koning.
D
De Romeinse roede waar Mussolini in 1945 mee vermoord werd.
Slide 11 - Quiz
8 Kenmerken van fascisme:
Tegen (parlementaire) democratie
Nationalistisch: eigen volk eerst.
Staat indeling: 'hoger ontwikkelden' geven leiding aan 'lager ontwikkelden'.
Leidersbeginsel: de leider neemt alle beslissingen.
Totalitair: het leven van de mens moet gecontroleerd worden door de staat.
Gevoel is belangrijker dan het verstand.
Verheerlijkt geweld.
Slide 12 - Slide
Wat was het achtste kenmerk van fascisme?
A
Oorlog en uitbreiding van het grondgebied.
B
De leider kan worden afgezet als hij het volk niet goed dient.
C
Jodenhaat: de Joden zijn de schuld van de crisis.
D
Het fascisme geeft aan de vrouw een ondergeschikte en aparte plaats: Kinderen krijgen en voor het gezin zorgen, dat zijn hun taken. het moederschap wordt verheerlijkt.
Slide 13 - Quiz
Wat betekent persoonsverheerlijking bij fascisme?
A
Er mag niks negatiefs over de leider van een fascistische staat worden gezegd.
B
De ideeën van de leider worden systematisch opgedrongen via de media en massabijeenkomsten.
C
De leider van de Staat wordt verheerlijkt en afgebeeld als een God die boven alle mensen staat.
D
De media wordt bestuurd door de grote leider van de fascistische Staat.
Slide 14 - Quiz
Wat hebben fascisme en communisme met elkaar gemeen?
A
Ze geven beide het volk meer vrijheid.
B
Ze zijn beide tegen vreemde culturen.
C
Ze zijn beide tegen Joden.
D
Ze zijn beide totalitair.
Slide 15 - Quiz
Wat is een 'Koelak'?
A
Iemand die de 'Goelag' (gevangenis) bestuurd.
B
Een rijke zelfstandige boer die door Stalin een 'uitbuiter' werd genoemd.
C
Een groot landbouwbedrijf wat in dienst van Stalin werkte.
D
Iemand die niet in de Communistische leider gelooft.
Slide 16 - Quiz
Stalinisme: Wat is dit?
Slide 17 - Open question
Er zijn twee verschillen tussen Nationaalsocialisme en Fascisme. Welke zijn dat?
A
Indoctrinatie en Persoonsverheerlijking
B
Anti-Semitisme en Indoctrinatie.
C
Lebensraum en Anti-semitisme.
D
Propaganda en Lebensraum.
Slide 18 - Quiz
Wat is de grootste reden dat Hitler aan de macht kon komen?
Slide 19 - Open question
de SA (Sturmabteilung)
De SS (Schutzstaffel)
Hitler-Jugend
Een krachtige, actieve en meedogenloze jeugd te bereiken.
Het intimideren van burgers en in elkaar slaan van tegenstanders door werklozen die vrijwillig aansloten.
Elite troepen die Hitler beschermen en concentratiekampen bewaken.
Slide 20 - Drag question
Let ook op:
Bierkellerputsch van 1923 --> Weg van Hitler naar de macht.