Ontwikkelingspsychologie les 7

Ontwikkelingspsychologie 
Powerles quiz
1 / 54
next
Slide 1: Slide
Sociaal werkMBOStudiejaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Ontwikkelingspsychologie 
Powerles quiz

Slide 1 - Slide

Wat onderzoekt ontwikkelingspsychologie?
A
De zichtbare gedragingen van mensen, zoals leren kruipen of zindelijk worden.
B
De unieke levenskeuzes die mensen maken, zoals waar ze wonen of werken.
C
Patronen van groei, verandering en stabiliteit gedurende het hele leven.
D
Alleen de invloed van cultuur op de ontwikkeling van mensen.

Slide 2 - Quiz

Welke uitspraak beschrijft het beste het verschil tussen 'nature' en 'nurture'?
A
'Nature' verwijst naar aangeboren eigenschappen en vermogens, terwijl 'nurture' verwijst naar de ervaringen en invloeden uit iemands omgeving.
B
'Nature' gaat over opvoeding en omgevingsfactoren, terwijl 'nurture' betrekking heeft op genetische eigenschappen.
C
Zowel 'nature' als 'nurture' verwijzen uitsluitend naar biologische factoren die iemands gedrag bepalen.
D
'Nurture' speelt alleen een rol tijdens de jeugd, terwijl 'nature' pas op latere leeftijd invloed krijgt.

Slide 3 - Quiz

Wat weet je nog over de ontwikkeling van de baby?

Slide 4 - Mind map

Wat is het verschil tussen receptieve en expressieve woordenschat bij baby's?
A
Receptieve woordenschat gaat over het zelf uitspreken van woorden, terwijl expressieve woordenschat gaat over het begrijpen van taal.
B
Receptieve woordenschat groeit langzamer dan expressieve woordenschat.
C
Receptieve woordenschat gaat over het begrijpen van taal, terwijl expressieve woordenschat gaat over het zelf uitspreken van woorden.
D
Er is geen verschil tussen receptieve en expressieve woordenschat.

Slide 5 - Quiz

Waarom is hechting zo belangrijk in de babyfase?
A
Hechting zorgt ervoor dat een baby leert praten en lopen.
B
Hechting helpt een baby zich veilig te voelen en vertrouwen op te bouwen in anderen.
C
Hechting voorkomt dat een baby angstig wordt in nieuwe situaties.
D
Hechting zorgt ervoor dat een baby minder afhankelijk wordt van anderen.

Slide 6 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met temperament bij baby's?
A
Het uiterlijk van een baby, zoals de kleur van ogen en haar.
B
De unieke gedragskenmerken die deels aangeboren zijn en tot uiting komen in bijvoorbeeld activiteitenniveau en prikkelbaarheid.
C
De manier waarop een baby reageert op veranderingen in de omgeving.
D
De opvoedstijl van de ouders die het gedrag van de baby beïnvloedt.

Slide 7 - Quiz

Welke fysieke vaardigheden ontwikkelt een baby?
A
Een baby ontwikkelt het zindelijk worden.
B
Een baby ontwikkelt reflexen, zindelijk worden en het gehoor.
C
Een baby ontwikkelt de reflexen, het zicht, motorische vaardigheden van kop tot staart en van binnen naar buiten.
D
Een baby ontwikkelt de reflexen, het zicht, motorische vaardigheden van staart tot kop en van buiten naar binnen.

Slide 8 - Quiz

Waarom zijn baby's bijzonder kwetsbaar voor schade door schudden?
A
Hun nekspieren zijn nog niet sterk genoeg om het hoofd te ondersteunen.
B
Ze kunnen niet aangeven dat ze pijn hebben.
C
Ze zijn gevoelig voor harde geluiden.
D
Hun huid is gevoeliger dan die van volwassenen.

Slide 9 - Quiz

Hoe kun je als sociaal werker de ontwikkeling van een baby stimuleren?

Slide 10 - Open question

Wat weet je nog over de peuter?

Slide 11 - Mind map

Wat betekent het dat peuters zich een mentale voorstelling kunnen maken?
A
Ze kunnen gebeurtenissen begrijpen zonder deze direct waar te nemen.
B
Ze kunnen alleen dingen onthouden die op dat moment zichtbaar zijn.
C
Ze worden volledig afhankelijk van directe waarnemingen om te leren.
D
Ze kunnen geen verbanden leggen tussen oorzaak en gevolg.

Slide 12 - Quiz

Wat is een kenmerk van zelfbesef bij peuters?
A
Het vermogen om zich aan te passen aan sociale verwachtingen zonder hulp van anderen.
B
Het begrijpen dat ze een eigen individu zijn, los van anderen.
C
Het automatisch vermijden van ongewenst gedrag. C
D
Het ontbreken van emotionele reacties op hun eigen gedrag.

Slide 13 - Quiz

Een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van een veilige hechtingsrelatie is dat ouders consequent en responsief reageren op het kind. Wat betekent responsief?
A
De ouder reageert snel en passend op de signalen en behoeften van het kind.
B
De ouder probeert de signalen van het kind te negeren om zelfstandigheid te stimuleren.
C
De ouder reageert alleen op duidelijke signalen zoals huilen of schreeuwen.
D
De ouder wacht altijd af totdat het kind zichzelf heeft gekalmeerd.

Slide 14 - Quiz

Wat kunnen ouders doen wanneer een peuter zijn eigen geslachtsdelen ontdekt?
A
Het volledig verbieden van het aanraken van de geslachtsdelen.
B
Het negeren van het gedrag om schaamte te voorkomen.
C
Het maken van afspraken over geschikte momenten en situaties.
D
Het belonen van de peuter om nieuwsgierigheid te stimuleren.

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het als een peuter een gedesorganiseerde hechtingsstijl heeft?
A
De peuter zoekt geen nabijheid en is afstandelijk.
B
De peuter reageert de ene keer blij, de andere keer boos en vindt het lastig om zelfstandig op onderzoek uit te gaan.
C
De peuter reageert tegenstrijdig, zoekt wel nabijheid maar reageert vervolgens met angst.
D
Er is geen hechtingsrelatie opgebouwd.

Slide 16 - Quiz

Wat kun je doen om de ontwikkeling van een peuter te stimuleren?

Slide 17 - Open question

Noem iets dat je nog weet over de ontwikkeling van de kleuter

Slide 18 - Mind map

Wat hoort er niet bij de cognitieve ontwikkeling van een kleuter?
A
Beter leren tellen
B
Meer woorden leren
C
Straf voorkomen
D
Veters strikken

Slide 19 - Quiz

Hoe ontwikkelen kleuters hun zelfbeeld?
A
Ze vergelijken zichzelf voortdurend met anderen om hun vaardigheden te verbeteren.
B
Ze baseren hun zelfbeeld op wat anderen over hen zeggen en op enkele eenvoudige uitspraken.
C
Ze bouwen hun zelfbeeld volledig op door observatie van hun omgeving.
D
Ze vormen een realistisch beeld van hun sterke en zwakke punten door middel van ervaring.

Slide 20 - Quiz

Bij associatief spel werken kinderen samen aan een gemeenschappelijk doel, zoals het bouwen van een toren. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Kleuters die hun veters strikken hebben hun ... ontwikkeld.
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek

Slide 22 - Quiz

Wat is geen oorzaak van zindelijkheidsproblemen?
A
Een ingrijpende gebeurtenis zoals een overleden oma of opa.
B
Ouders die niet goed weten hoe zij een kind zindelijk moeten maken.
C
Een gebrek aan motivatie bij het kind om zindelijk te worden.
D
Psychosociale stress, zoals de komst van een broertje of zusje.

Slide 23 - Quiz

Hoe kun je de ontwikkeling van een kleuter stimuleren?

Slide 24 - Open question

Wat weet je nog over de ontwikkeling van een basisschoolkind?

Slide 25 - Mind map

Vanaf welke leeftijd ontwikkelen kinderen gevoelens als 'schuld'?
A
Vanaf 6 jaar
B
Vanaf 7 jaar
C
Vanaf 8 jaar
D
Vanaf 9 jaar

Slide 26 - Quiz

Hoe ontwikkelen basisschoolkinderen hun zelfbeeld?
A
Door zichzelf te vergelijken met volwassenen.
B
Door hun eigen kwaliteiten en prestaties te vergelijken met die van anderen.
C
Door zich vooral te richten op uiterlijke kenmerken zoals oogkleur of haarkleur.
D
Door uitsluitend positieve feedback van volwassenen te ontvangen.

Slide 27 - Quiz

Je kunt aan basisschoolkinderen steeds makkelijker zien hoe zij zich voelen, omdat ze hun emoties beter leren beheersen.
A
Waar, ze kunnen hun emoties beter aanvoelen en communiceren naar de buitenwereld.
B
Niet waar, ze kunnen hun emoties beter beheersen en verbergen waardoor het moeilijker is om te zien hoe het met het kind haat.

Slide 28 - Quiz

Hoeveel cm groeien basisschoolkinderen gemiddeld per jaar?
A
4
B
6
C
8
D
10

Slide 29 - Quiz

Wat kan een groot probleem zijn in de ontwikkeling van een basisschoolkind?

Slide 30 - Open question

Hoe kan je de ontwikkeling van een basisschoolkind stimuleren?

Slide 31 - Open question

Wat weet je nog over pubers en adolescenten?

Slide 32 - Mind map

Wat is een kenmerk van het morele denken tijdens de adolescentie?
A
Pubers en adolescenten richten zich volledig op eigenbelang.
B
Adolescenten gaan meer rekening houden met het belang van anderen.
C
Jongeren in de adolescentiefase hebben geen inzicht in groepsdynamiek.
D
Oudere adolescenten vinden het moeilijk om verantwoordelijkheid te nemen.

Slide 33 - Quiz

Wat is een belangrijk aspect van de identiteitsontwikkeling tijdens de adolescentie?
A
Het onderzoeken van verschillende rollen en ontdekken wat bij hen past.
B
Het volledig afhankelijk blijven van de meningen van ouders.
C
Het vermijden van abstracte zaken en zich richten op concrete onderwerpen.
D
Het volledig loslaten van de behoefte aan autonomie.

Slide 34 - Quiz

Wat is de rol van een peergroup voor adolescenten?
A
Het stimuleren van competitie en rivaliteit onder leeftijdsgenoten.
B
Het voorkomen van het delen van geheimen en problemen met leeftijdsgenoten.
C
Het vervangen van de behoefte aan familiebanden.
D
Het bieden van een veilige omgeving om sociale vaardigheden en inlevingsvermogen te ontwikkelen.

Slide 35 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Jongens en meisjes beginnen gemiddeld op dezelfde leeftijd aan de puberteit, maar ervaren andere fysieke veranderingen.
B
Meisjes die vroeg in de puberteit komen, ervaren vaak minder sociale problemen dan laatrijpe meisjes.
C
De puberteit bij meisjes begint gemiddeld eerder dan bij jongens, en er is veel variatie in de leeftijd waarop seksuele interesse ontstaat.
D
Jongens die vroeg rijp zijn, voelen zich vaak ouder en ervaren daardoor minder connectie met leeftijdsgenoten.

Slide 36 - Quiz

Wat kan er gebeuren als ouders hun kinderen niet los kunnen laten tijdens de puberteit?
A
Het kind is geneigd om tot de late volwassenheid bij de ouders te blijven wonen.
B
Het kind gaat zich nog harder afzetten wat kan leiden tot conflicten en weglopen van huis.

Slide 37 - Quiz

Noem een voorbeeld van een opvoedingsopgave

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Slide

Wat weet je nog over de volwassene?

Slide 40 - Mind map

Wat is een kenmerk van de cognitieve ontwikkeling bij volwassenen, zoals beschreven in de tekst?
A
Volwassenen bereiken hun piek in creativiteit rond de leeftijd van 25-30 jaar.
B
Volwassenen maken beslissingen op basis van intuïtie en vermijden logische redenering.
C
Volwassenen blijven nieuwe informatie en vaardigheden opnemen en gebruiken deze voor goed doordachte beslissingen.
D
Volwassenen denken op moreel vlak hetzelfde als tijdens hun adolescentie, zonder verdere ontwikkeling.

Slide 41 - Quiz

Waarom is het belangrijk dat jongvolwassenen rolveranderingen succesvol doorlopen?
A
Om zo snel mogelijk financieel onafhankelijk te worden en te blijven.
B
Om te voorkomen dat zij in een sociaal isolement terechtkomen en persoonlijkheidsproblemen ontwikkelen.
C
Om direct een hoge positie op de arbeidsladder te bemachtigen en stabiliteit te garanderen.
D
Om zich volledig te kunnen richten op werk en andere verantwoordelijkheden uit te stellen.

Slide 42 - Quiz

Wat gaat er meestal aan vooraf als volwassenen hun levensdoelen prioriteiten herzien?
A
Een midlifecrisis
B
Lichamelijke veranderingen rond het 50e levensjaar.
C
Een ingrijpende gebeurtenis zoals het overlijden van een van de ouders.
D
Volwassen herzien hun levensdoelen en prioriteiten niet, ze zijn juist erg stabiel.

Slide 43 - Quiz

Wat is een gevolg van de overgang bij vrouwen?
A
De menstruatie stopt abrupt en volledig zonder voorafgaande symptomen.
B
Vrouwen behouden hun vruchtbaarheid tot rond de leeftijd van 60-65 jaar.
C
De overgang gaat vaak gepaard met symptomen zoals opvliegers, slaapproblemen en verhoogde prikkelbaarheid.
D
De hormoonproductie blijft actief, wat het risico op lichamelijke problemen vermindert.

Slide 44 - Quiz

Welke uitdaging kan ontstaan tijdens het proces van "onthechten" in de jongvolwassenheid?
A
Jongvolwassenen kunnen moeite hebben om zich emotioneel los te maken, vooral als ouders overbezorgd of bemoeizuchtig zijn.
B
Jongvolwassenen verbreken definitief de band met hun ouders zonder ruimte voor emotionele banden.
C
Onthechten gebeurt altijd vanzelf en zonder conflicten tussen ouders en kinderen.
D
Ouders ondersteunen het proces van onthechten altijd zonder enige weerstand.

Slide 45 - Quiz

Hoe zou je de ontwikkeling van een volwassene kunnen ondersteunen?

Slide 46 - Open question

Waar denk je aan bij de ontwikkeling van ouderen?

Slide 47 - Mind map

Wat is een reden waarom ouderen moeite kunnen hebben met intellectuele prestaties?
A
Ouderen verliezen volledig hun cognitieve vermogens naarmate ze ouder worden.
B
Slechtziendheid en slechthorendheid maken het begrijpen van taken moeilijker.
C
Ouderen werken vaak in complexe situaties die hen overbelasten.
D
Ouderen blijven net zo snel leren als jongeren, maar ervaren meer sociale druk.

Slide 48 - Quiz

Wat is een kenmerk van persoonlijkheidsveranderingen bij ouderen?
A
Ouderen worden doorgaans meer extravert en avontuurlijk.
B
Ouderen worden emotioneler instabieler naarmate ze ouder worden.
C
Ouderen worden preciezer, nauwkeuriger en kunnen hun eigenbelang beter aan de kant zetten.
D
Ouderen zijn minder geneigd om zich aan te passen na ingrijpende gebeurtenissen.

Slide 49 - Quiz

Wat is een veelvoorkomende verandering in sociale rollen tijdens de ouderdomsfase?
A
Ouderen nemen steeds meer professionele verantwoordelijkheden op zich om hun tijd te vullen.
B
Ouderen verliezen bepaalde rollen, zoals die van kind en beroepsrol, maar kunnen nieuwe rollen aannemen zoals vrijwilligerswerk of oppas-opa/-oma.
C
Ouderen hebben minder behoefte aan sociale contacten en trekken zich volledig terug uit de samenleving.
D
Ouderen behouden al hun sociale rollen, zelfs als familieleden of partners overlijden.

Slide 50 - Quiz

Vanaf welke leeftijd wordt het lichaam over het algemeen zwakker en neemt de kans op complicaties toe?
A
40-45 jaar
B
60-65 jaar
C
75-80 jaar
D
90-95 jaar

Slide 51 - Quiz

Noem een voorbeeld van een moeilijkheid tijdens de ouderdomsfase

Slide 52 - Open question

Hoe zou je als sociaal werker kunnen ondersteunen bij de moeilijkheid die je net hebt genoemd?

Slide 53 - Open question

Dit was de Powerles Quiz
Hoe sta je er nu voor?

Slide 54 - Slide